Bonnie Honig: ‘Hoe beter je parken, bibliotheken en gevangenissen, des te beter je democratie’

Als één beroepsgroep met enige voldoening om zich heen kan kijken om te zien hoe veel in het publieke domein redelijk reilt en zeilt, dan is het de ambtenaar. De overheid heeft – vaak direct, soms indirect – de hand in de kwaliteit van publieke voorzieningen zoals riolering, bestrating, openbaar vervoer, afvalverwerking, bibliotheken en zo kun je nog lang doorgaan. Dat is betekenisvoller dan je misschien denkt. Want ‘publieke dingen’, zoals Bonnie Honig het noemt, en de staat waarin ze verkeren, zijn een spiegel van onze democratie. Ze geven aan hoe het staat met onze gemeenschapszin.    

Bonnie Honig
Beeld: ©Eigen beheer
Bonnie Honig: ‘Publieke dingen geven betekenis aan ons burgerschap en maken ons tot democratische burgers.’

Hoe ligt het park erbij waar je net doorheen fietste, op weg naar je werk? En die wolkbreuk gisteren - was de bestrating zo aangelegd dat het water niet in plassen bleef liggen op de weg? Vond het gemakkelijk zijn weg naar een goed functionerend, niet verstopt zittend rioleringsstelsel? Werd je snel en vriendelijk geholpen toen je je vorige week meldde bij het gezondheidscentrum voor bloedafname? Vertrok je trein op tijd?

Het zijn, stelt politiek wetenschapper Bonnie Honig, allemaal publieke voorzieningen waar we met z’n allen mee te maken hebben en gebruik van maken. Vaak doen we dat gedachteloos, zonder erbij stil te staan. Honig staat er wel bij stil en denkt hardop na over wat die publieke dingen nu eigenlijk zijn en betekenen.

‘In het beste geval worden publieke dingen gezien als 'decor', als een bijzaak van waar het in een democratie werkelijk om zou draaien’

Collectieve betekenis

Eerst iets ophelderen. Honig heeft het over ‘publieke dingen’. Dat is een breder begrip dan ‘publieke voorzieningen’ zoals zorg, onderwijs en sociale zekerheid. Neem deze opsomming door Honig: ‘universiteiten, lokale, regionale en nationale parken, gevangenissen, scholen, wegen en andere transportsystemen, het leger, overheidsinstellingen, energiebronnen zoals waterkracht, gas- en oliepijpleidingen en kerncentrales, de ether, radio- en televisienetwerken, bibliotheken en luchthavenbeveiliging’.  

Er zitten veel publieke voorzieningen bij, maar ook een aantal publieke dingen die niet door de overheid worden bestierd en (vaak of deels) in private handen zijn, zoals in dit rijtje media en energievoorzieningen, maar die wel degelijk bestaan om door ons allen als burgers in deze gemeenschap gebruikt te worden of om in ieder geval collectieve betekenis te hebben.

‘Publieke voorzieningen als parken, rioleringen, gezondheidszorg, bibliotheken en universiteiten zijn cruciaal voor onze democratie’

Politiseren

Honig verbindt de manier waarop we die publieke dingen gebruiken, de staat waarin ze verkeren en de betekenis die we eraan geven, met de staat van onze democratie. Publieke dingen zijn in die optiek dus niet per se meteen ‘goed’, zoals je geneigd bent te denken. Publieke dingen vormen in feite een strijdtoneel. En – spoiler alert – Honig vindt dat democraten op dat toneel niet aan de winnende hand zijn. Ze betoogt in haar boek dat de opmars van het neoliberalisme en de afbrokkeling van publieke voorzieningen tezamen een bedreiging vormen voor onze democratie.

Als voorbeeld nemen we de gevangenis. In Nederland vallen de gevangenissen onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), een onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ze zijn dus in handen van de staat. In de VS zijn gevangenissen deels in handen van de staat en deels in private handen. In het Syrië van Assad had je de beruchte Sednaya-gevangenis waar tegenstanders van het regime werden gemarteld en vermoord. Niet bepaald een steunpilaar van de democratie.

Publieke dingen, zegt Honig dan ook, moeten we niet romantiseren, niet beschouwen als puur of onschuldig. Ze zijn een spiegel. Zodra we ze veranderen krijgen we ook een ander beeld van onszelf. Ze kunnen mensen samenbrengen en democratie bevorderen, maar ook worden gebruikt als machtsmiddel om anderen uit te sluiten. Dat is, zegt Honig, ook geen reden om publieke dingen af te wijzen, maar wel om ze te politiseren. Ze zijn inzet van de strijd voor democratie.’

‘De opmars van het neoliberalisme en de afbrokkeling van publieke voorzieningen vormen een bedreiging voor onze democratie’

Vlaggenspeld

Honig: ‘In deze essays stel ik dat de democratie geworteld is in een gemeenschappelijke liefde voor, antipathie tegen en betwisting van publieke dingen. Zonder publieke dingen wordt gezamenlijke actie onmogelijk gemaakt, en worden de tekens en symbolen van het democratische leven van hun vitaliteit ontdaan.’

Ze vervolgt: ‘In de Verenigde Staten moet de president een vlaggenspeld dragen, zo lijkt het, maar de betekenisvolle kracht van die speld wordt geschraagd door een nationaal parksysteem, publieke begraafplaatsen, openbaar onderwijs en nog veel meer. Zonder zulke publieke dingen wordt de democratie gereduceerd tot procedures, opiniepeilingen en politiewerk, allemaal noodzakelijke, maar zeker niet voldoende voorwaarden voor een democratisch leven.’

Het betekent voor de duizenden ambtenaren in Nederland dat ze elke dag – ook al is het maar een beetje – bezig zijn het democratische leven te versterken.  

‘Publieke dingen zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de democratie’

Orkaan Sandy

Tot slot een voorbeeld van Honig ons op verschillende manieren naar publieke dingen laat kijken. Ze richt zich daarbij op openbare telefooncellen. In Nederland hebben we ze niet meer, maar in de VS en Canada wel.

Ze laat zien hoe, na de ramp van orkaan Sandy (2012) ‘telefooncellen, die normaal gesproken worden gezien als overblijfselen van het vervallen stadslandschap in New York City, plotseling levensredders op het gebied van de communicatie werden – relikwieën met een onverwacht tweede leven’.
 

Zoals Ben Cohen opmerkte in de Wall Street Journal: ‘Natuurrampen hebben de neiging om publieke telefoons te rechtvaardigen’, omdat deze ‘hoog gemonteerd zijn en zich vaak achter glas bevinden [en dus] over het algemeen bruikbaar blijven tijdens stroomuitval, zelfs tijdens overstromingen’.

Maar toch: ‘In de nasleep van orkaan Sandy werd er gepleit voor betere gsm-masten om de dekking in noodsituaties te garanderen. Maar niemand vroeg om betere ondersteuning voor de publieke telefoons die het publiek deze keer zo goed van dienst waren geweest. Waarom niet? Deze reactie [..] lijkt op de keuze die een eeuw geleden werd gemaakt om meer wegen aan te leggen voor auto’s, in plaats van te investeren in openbaar vervoer.’

Waarop Honig zich afvraagt: ‘Waarom zouden we telefooncellen niet transformeren van relikwieën uit een vergeten verleden naar een stabiele nieuwe infrastructuur voor een toekomst waarin publieke dingen opnieuw een belangrijke rol kunnen spelen? Het is waar dat publieke telefoons in zo’n scenario mogelijk uitsluitend als noodvoorzieningen worden gezien, wat ironisch zou zijn, aangezien ‘nood’ inmiddels bijna het enige publieke ding is dat ons nog bindt.’

Boeiend boek.