Steven Meihuizen: ‘De UDO leidde tot een wetswijziging waarvoor alle partijen uit de praktijk zijn geconsulteerd’

De Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) werd ruim twee jaar terug in het leven geroepen. Sindsdien was dit instrument onderdeel van ruim zestig wetstrajecten. Hoe droeg de UDO in die trajecten bij aan de uitvoerbaarheid van beleid? Steven Meihuizen (BZK) is als projectleider modernisering van de Wet op de Lijkbezorging (Wlb) ervaringsdeskundige. ‘Laat je bijstaan door de kennis van decentrale overheden en andere partijen, en je komt simpelweg tot beleid dat beter werkt.’

Steven Meihuizen
Beeld: ©Roderik Rotting
Steven Meihuizen: ‘Nieuwe wetgeving brengt nog altijd lastige vraagstukken met zich mee, maar de UDO helpt je die vooraf te identificeren en in samenspraak te zoeken naar oplossingen.’

Van de Wet op de Lijkbezorging (Wlb) heb je waarschijnlijk nog niet gehoord, maar vroeg of laat heeft iedereen er wel eens mee te maken. De wet geeft aan wat er moet gebeuren met het lichaam van een overledene, van de formele doodsverklaring door de schouwarts tot een aanvraag bij de gemeenteambtenaar voor begraving of crematie. Maar de wettelijke mogelijkheden voor de bestemming van het lichaam van een overledene worden ‘in toenemende mate als beperkt ervaren’, vertelt Steven Meihuizen (BZK). Vanuit de gedachte dat die mogelijkheden moeten aansluiten bij ‘maatschappelijke ontwikkelingen en een grotere diversiteit aan persoonlijke wensen en tradities’ is ervoor gekozen de Wlb te moderniseren.

Dit moderniseringsproces omvat diverse specifieke wijzigingen. Zo wordt alkalische hydrolyse – ook wel resomeren – voorgesteld als alternatief voor begraven, cremeren en terbeschikkingstelling aan de wetenschap. ‘Resomeren houdt in dat je het lichaam van de overledene laat oplossen in een vloeistof. Net als bij crematie houd je dan een residu over dat uitgestrooid kan worden.’

Daarnaast maakt de modernisering gezamenlijk begraven of cremeren mogelijk, en worden voorstellen gedaan om de schouw te verbeteren en de regels rond het vaststellen van de doodsoorzaak en identiteit van de overledene te actualiseren en aan te vullen.

Meihuizen: ‘Vanwege de veelheid aan wijzigingen hebben we ervoor gekozen de oude Wet op de Lijkbezorging in zijn totaliteit in te trekken en daar een geheel nieuwe wet voor in de plaats te brengen. De Wet bestemming lichamen van overledenen (Wblo).’

‘Vanwege de vele wijzigingen hebben we de oude Wet op de Lijkbezorging vervangen door een geheel nieuwe Wet bestemming lichamen van overledenen’

Hoe zijn jullie tot dit pakket aan wijzigingen gekomen?

‘Veel daarvan vond zijn oorsprong in het maatschappelijke debat. Voor resomeren bijvoorbeeld ontstond op een gegeven moment aandacht in de media. In reactie daarop hebben we gekeken of er inderdaad een wens bestaat voor zo’n alternatief, via een peiling onder een representatief deel van Nederlanders. Ook hebben we bekeken wat daarvan nu inderdaad de effecten zijn op natuur en milieu. Vervolgens hebben we ook nog advies gevraagd aan de gezondheidsraad om na te gaan of deze wijziging toelaatbaar is.’

Zijn gemeenten toegerust voor al deze veranderingen?

‘Deze wet raakt gemeenten en andere partijen op verschillende fronten direct, maar we zijn er goed in geslaagd hen onderdeel te maken van deze modernisering. Ik denk dat veel van de wijzigingen hun werk juist zullen vereenvoudigen. De Wlb bepaalt van oudsher bijvoorbeeld dat iedere gemeente een eigen begraafplaats moet hebben. Voor bijzondere begraafplaatsen – bijvoorbeeld op initiatief van een katholieke kerk – geldt dat gemeenten die moeten toestaan: de raad wijst grond aan, het college verleent vergunning. Tegelijk zegt de wet dat kerkgenootschappen per definitie recht hebben op een eigen begraafplaats, en dat gemeenten dat bij aanvraag moeten mogelijk maken.

De term ‘kerkgenootschap’ sluit echter niet aan bij bijvoorbeeld de islamitische traditie. Moskeeën vormen meestal een stichting, geen kerkgenootschap. Toch hebben zij op basis van hetzelfde wetsartikel en het gelijkheidsbeginsel recht op een eigen begraafplaats. Dat kan bij gemeenteambtenaren in de huidige situatie tot onduidelijkheid leiden, omdat de juridische vorm afwijkt. Met dit wetsvoorstel verduidelijken we dat alle levensbeschouwelijke stromingen gelijke rechten hebben.’

‘We wilden het maximale uit de consultatie halen door zoveel mogelijk partijen die betrokken zijn bij een uitvaart, aan te schrijven - ook iedere Nederlander kon reageren’

Hoe hebben jullie de UDO aangewend bij de modernisering van de Wlb?

‘We hebben het wetvoorstel in consultatie gegeven bij verschillende partijen. Daarbij kon zelfs iedere Nederlander altijd meelezen en reageren op onze stukken, via internetconsultatie. Ook gemeenten hebben we actief benaderd, koepels zoals de VNG, het genootschap voor burgemeesters, de wethoudersvereniging, en de vereniging voor raadsleden. Daarnaast hebben we specifieke groepen zoals de plattelandsgemeenten (de P10) en de middelgrote gemeenten benaderd.

Het idee was om te weten of kleine gemeenten met andere type problemen zitten dan grote gemeenten. In de praktijk zie je dat de kleine gemeenten hier nauwelijks aan toegekomen zijn, omdat het een groot wetvoorstel is met een uitgebreid memorie van toelichting. Voor grotere gemeenten was het makkelijker om mee te denken en hun op- of aanmerkingen te geven. Om gemeenten, ongeacht hun omvang, tegemoet te komen, hebben we drie bijeenkomsten georganiseerd. Dit om de kans te vergroten dat iedereen tot een goede inbreng kon komen.’

Jullie zijn niet lichtzinnig omgesprongen met die UDO-filosofie

‘Dat klopt, we waren gemotiveerd om bij de consultatie de diversiteit van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk zo veel mogelijk tot hun recht te laten komen. We hebben meer dan dertig verschillende partijen aangeschreven op wie die wetswijziging van invloed zou zijn, waaronder religieuze organisaties en uitvaartbrancheorganisaties. Dit, om hen schriftelijk om input te vragen op de voorgenomen wetswijzigingen. Verder hebben we uiteraard ook een internet-consultatie gehad, zodat iedere Nederlander kon meelezen en reageren.’

Steven Meihuizen & Yolanthe Sinnige
Beeld: ©Roderik Rotting
Steven Meihuizen en Yolanthe Sinnige: ‘Neem de tijd om je werkelijk in te leven.’

En wat heeft dit alles jullie opgeleverd?

‘Veel partijen hebben gedetailleerd gereageerd. We zijn nu bezig de balans op te maken. De consultatieperiode liep tot en met 16 december en een aantal organisaties had nog wat meer tijd nodig. Daar wilden we dan toch ook wat coulance in bieden. Deze inbreng moet ons in ieder geval gaan helpen om tot een wetsvoorstel te komen dat rekening houdt met de behoeften van al die partijen die er straks daadwerkelijk mee aan de slag moeten. En niet onbelangrijk: we maken die uitkomsten ook openbaar. Wanneer het wetsvoorstel naar de Kamer gaat, staat in de Memorie van Toelichting beschreven wat er tijdens de consultatie inhoudelijk is binnengekomen en hoe we daarmee om zijn gaan.’

Wordt daarmee de uitvoerbaarheid van de Wlb vergroot?

‘Dat is zeker de bedoeling. Nieuwe wetgeving brengt nog altijd ingewikkeldheden met zich mee, maar de UDO helpt je die vooraf te identificeren en in samenspraak op te lossen, alvorens de wet in werking treedt. We hebben bijvoorbeeld bedacht dat de schouwarts voortaan een identificerend middel aanbrengt op het lichaam, zodat er geen verwisseling kan plaatsvinden – iets dat in een enkel geval helaas wel eens is voorgevallen. Ook kan eventuele informatie over medische risico’s voor artsen worden aangebracht. Dit is iets waar we in de pandemie op kwamen en maakt hun werk hopelijk veiliger.’

‘Wanneer je je laat bijstaan door de kennis uit de praktijk, kom je simpelweg tot beter beleid’

Hoe komt dit de nabestaande uiteindelijk ten goede?

‘Op meerdere manieren. Voor de samenleving als geheel hopen we dat we met het proces rondom het lichaam, de schouw, en het overlijdensonderzoek beter in staat zijn om eventuele misdrijven op te sporen, waardoor de samenleving veiliger wordt. Daarnaast willen we meer ruimte bieden aan de nabestaanden om hun wensen rondom de uitvaart in vervulling te laten gaan. Ook willen we mogelijk maken dat mensen die ongeveer tegelijkertijd overleden zijn, samen in één kist kunnen worden begraven. Dit is bijvoorbeeld relevant voor moeder en kind die in een kraambed overlijden of een overleden meerling.’

Wat kunnen andere ambtenaren van deze toepassing leren?

‘Ik hoop dat dit verhaal collega-ambtenaren zal inspireren tot het zetten van die extra stap. Neem de tijd om je werkelijk in te leven. In die gemeenteambtenaar, die ambtenaar bij een uitvoeringsorganisatie of een uitvaartondernemer. En laat je bijstaan door hun kennis. Dan kom je simpelweg tot beleid dat beter werkt. Dat zal ook doorwerken in het wetsvoorstel dat we naar de Raad van State sturen.’