‘Al die kloven - beleid & uitvoering, stad & platteland, rijk & regio - bestaan helemaal niet’
Wat hebben Dolly Parton, Friedrich Nietzsche, Jean Braudrillard, Bennie Jolink en Victor Orbán gemeen? En is het mogelijk om postmodernisme, paasvuren, de blues, de Hongaarse Opstand en het begrip habitus betekenisvol met elkaar te verbinden? Het antwoord op de eerste vraag is: ‘alles’. En op de tweede: ‘ja’. Wouter Mensink krijgt het voor elkaar in zijn ronduit fascinerende boek 'Hoe we uit het dorp vertrokken'. Waarin hij niet alleen de complexe relatie tussen stad en platteland verkent - een relatie waarvan we geneigd zijn, die als een kloof te definiëren. Maar waarvan Mensink constateert dat die manier van denken en kijken de waarheid geweld aan doet. 'Hoe we uit het dorp vertrokken' is een oproep tot een nieuwe dialoog tussen stad en regio.

Wouter Mensink (1979) studeerde bestuurskunde aan de Universiteit Twente en filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij promoveerde aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over het beleidsdiscours over de relatie tussen patiënt en technologie. Daarna werkte hij als onderzoeker bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, en nu is hij conflictbemiddelaar en gespreksbegeleider bij Public Mediation. Eerder schreef hij ‘Kun je een betere wereld kopen?’ (shortlist Socratesbeker 2016). ‘Hoe we uit het dorp vertrokken’ verscheen in 2024. Mensink woont niet meer op het platteland. |
Wouter Mensink is een begenadigd verteller die vrijwel moeiteloos complexe filosofische concepten verbindt aan persoonlijke ervaringen. Grote denkers als Ricoeur, Aristoteles of Adorno laat hij concurreren met de inzichten van popmuzikanten als Nick Cave en Bonnie Prince Billy. Alles in zijn boek ademt daadwerkelijk verbindingen zoeken. Hetgeen meer zeggingskracht oplevert dan, zo realiseer je je, al die te gemakkelijke narratieven over ‘de kloof.’ Over ‘polarisatie.’
Ja. Natuurlijk is er een kloof. En natuurlijk zijn mensen het onderling oneens. Maar die ogenschijnlijk zo heldere scheidslijn tussen Randstad en Randland, tussen stad en dorp en tussen stedelijk gebied en platteland, die is in de praktijk helemaal niet zo scherp. Of duidelijk.
Sterker nog, Mensink denkt dat veel van die vermeende tegenstellingen in de praktijk niet zo beleefd worden: 'Ik had verwacht allerlei spanningen aan te treffen die ik in mijn eigen frame van de spanningen tussen stad en platteland zou kunnen plaatsen, maar in plaats daarvan trof ik vooral lokale problemen aan.’ Helemaal in lijn met die conclusie stelt Mensink dan ook vast dat ‘veel verschillen op het platteland groter zijn dan de verschillen tussen stad en platteland: de kloof tussen stad en platteland bestaat niet (tenzij je het er steeds over hebt).’ Zoals ook blijkt uit onderzoek van zijn oud-collega Emily Miltenburg (SCP) en Twan Huijsmans (UvA).
'Ik had verwacht allerlei spanningen aan te treffen die ik in mijn eigen frame van de spanningen tussen stad en platteland zou kunnen plaatsen, maar ik trof vooral lokale problemen aan’
Paasvuren
Mensink combineert persoonlijke ervaringen (van hemzelf en van zijn familie) met filosofische reflecties. Zo start zijn boek met een beschrijving van het aansteken van grote paasvuren. Aan de ene kant een prachtig, verbindend beeld: mensen die in de koude nacht rond Pasen het vuur ontsteken. Zo warmte en licht delen.
Een traditie die honderden jaren teruggaat en vooral in de regio wordt beleefd. Maar tegelijkertijd een traditie die de laatste jaren op verzet stuit: die grote vuren zijn zeker niet goed voor het milieu. Een groot vuur kan ook brandgevaar opleveren. En de brengers van die boodschap zijn, je raadt het al, ambtenaren in blauwe pakken met bruine puntschoenen uit torens in Den Haag.
Het verbinden van persoonlijke verhalen en grote gebeurtenissen ‘leent’ Mensink van de Franse filosoof Paul Ricoeur. Mensink laat zien wat ‘verstedelijking’ is, aan de hand van een verhaal over zijn moeder, die als dorpsmeisje twee weken bij een Amsterdamse dame ging logeren. En daar op allerhande manieren niet paste. Heimwee had. De stad als concept niet snapte. Zich er niet thuis voelde.
Dat verhaal over hoe zijn moeder haar leven zag (als inwoner van een dorp) noemt Ricœur een narratieve identiteit. Een manier die ons helpt beter te begrijpen hoe we betekenis geven aan ons leven. Mensink maakt ook dankbaar gebruik van het concept 'habitus' van de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Waarmee Bourdieu scherp laat zien hoe iemand zich (telkens weer opnieuw) aanpast aan een nieuwe omgeving: bijvoorbeeld een plattelander die naar de stad verhuist en zich een nieuwe levensstijl eigen maakt.
‘Zo gauw de mannen bij elkaar waren, werd het toneelstuk van de stoere kerels gespeeld, terwijl ze geen van allen er werkelijk in geloofden’
Het persoonlijke verhaal
Wat het boek van Mensink zo knap maakt, is de verknoping van deze inzichten met zijn eigen persoonlijke verhaal. Hij vervlecht zijn eigen levensverhaal (‘van dorpsjongen tot wereldburger, die in Amsterdam en Boedapest heeft gewoond’) met (bijvoorbeeld) Bourdieu of het gedrag van Bennie Jolink, die als Achterhoeker naar Amsterdam toog. En ook weer terugkeerde. Om daar de band ‘Normaal’ te beginnen (nogal betekenisvol, want: ‘wat is normaal?’). In de ogen van Jolink en consorten stond ‘normaal’ voor eenvoud, eerlijkheid, gezelligheid. Bier drinken. En toch, is dat dan echt?
Mensink: 'De vrouw van drummer Jan Manschot zei: Zo gauw de mannen bij elkaar waren, werd het toneelstuk van de stoere kerels gespeeld, terwijl ze geen van allen er werkelijk in geloofden. Wij zagen hoe onze mannen veranderden in lompe onbenullen.'
Het is een verhaal dat ook mijzelf raakt: ik ben zelf uit Limburg naar de Randstad getogen. En nu, op latere leeftijd, ook weer deels terug: ‘je kunt de Limburger wel uit de provincie halen, maar de provincie niet uit de Limburger.’
Die mix van persoonlijke verhalen en theorie werkt niet alleen goed. Mensink – in de beste antropologische traditie – expliciteert op die manier ook ‘wie hij is’. En maakt duidelijk waarom hij de perspectieven kiest, zoals hij ze kiest. Soms genadeloos eerlijk. Bijvoorbeeld in de koppeling van de werking van habitus en zijn persoonlijke leven:
'Die neigingen die de kern vormen van de habitus worden zichtbaar in de manier waarop je je uit in gezelschap, in je kledingstijl, lichaamshouding, het dialect dat je niet kunt afschudden, een specifiek vocabulaire en ga zo maar door. Habitus geeft je, zonder dat je je daarvan op elk moment actief bewust bent, een kader mee waarmee je je in de wereld kunt uiten.'
‘Je habitus wordt zichtbaar in de manier waarop je je uit in gezelschap, in je kledingstijl, lichaamshouding, het dialect dat je niet kunt afschudden, een specifiek vocabulaire’
Het gedroomde platteland
In Nederland, net als in de rest van de wereld, idealiseren we het beeld van het platteland. Een beeld van eerlijke eenvoud. Van harmonie. Van warme, plezierige sociale contacten. Van elkaar helpen. Het is geënt op inzichten van allerhande filosofen die natuur en platteland centraal stelden in hun werk. Denk aan Friedrich Nietzsche, Jean-Jacques Rousseau en – natuurlijk – aan Henry David Thoreau, die met Walden een archetypisch icoon van eenvoudig leven (in harmonie met de natuur) schetste. Een beeld dat lijnrecht tegenover het gedroomde leven in de stad staat: waar je omringd bent door wetenschap, kunst en cultuur. Door grootstedelijke drukte. Waar je anoniem precies kan doen waar je zin in hebt, zonder al te veel last te hebben van sociale controle. De stad als vrijplaats.
Toch doen beide – nogal dominante – beelden van een idyllisch plattelandsleven én grootstedelijke allure geen recht aan onze complexe werkelijkheid. Denk maar na, zo vertelt Mensink: als je in het diepe Zuiden van de Verenigde Staten rondzwerft, dan ontstaat er juist een totaal ander beeld van het platteland. Dan is het platteland desolaat, gortdroog, domineert de blues. En is het verhaal van het plattelandsleven er een van moordenaars, dieven en demonen. Waar je als eenling die nét even anders dan de rest is, in het piepkleine gehucht uitgekotst wordt.
Tegelijkertijd is ons beeld van de stad net zomin zuiver. De teloorgang van de voormalige auto-industriestad Detroit gebruikt Mensink om te schetsen dat al die grootstedelijke Sturm und Drang ook maar tijdelijk kan zijn.
‘Wij, in onze moderne samenleving zijn – de facto – bezig om juist representaties van de werkelijkheid als werkelijkheid te zien’
Wat is echt?
Die constateringen brengen ons naar het derde deel van zijn essay. Daar introduceert Mensink het denken van postmodernist Baudrillard. Die de wereld de idee van simulacra en hyperrealiteit schonk: wij, in onze moderne samenleving zijn – de facto – bezig om juist representaties van de werkelijkheid als werkelijkheid te zien. Deze representaties zelf zijn ‘de werkelijkheid’ gaan vervangen.
Mensink maakt dat aanschouwelijk door het geboortehuis van Dolly Parton als voorbeeld te nemen. Dat huisje is – ooit – nagebouwd in Dollywood, het themapark van Dolly Parton. En daar nog steeds te zien. Het echte geboortehuis is inmiddels verbouwd, aangebouwd en uitgebreid. Waarmee het ‘echte’ huis dus inmiddels veel minder ‘echt’ is als het nagebouwde huisje.
Oftewel, zoals Braudrillard al wist: dit huisje laat zien dat het onderscheid tussen realiteit en representatie vervaagt. En dat we als mensen leven in een 'hyperrealiteit' – een wereld van simulaties die geen originelen meer kent.
Bent u daar nog?
Het geboortehuis van Parton is dus inmiddels een verhaal. Een narratief waarmee we betekenis geven aan ons leven. Maar dat met het ‘echte’ leven niets meer van doen heeft. Het huisje is daarmee een soortement mythe geworden.
‘De veronderstelde kloof tussen stad en platteland is gewoon een construct’
Op zoek naar rijkere narratieven
Dat is wat we als mensen nu eenmaal doen: we creëren voortdurend nieuwe mythes om onze identiteit vorm te geven. Die mythes zijn hardnekkig. Of, zoals Mensink aan de hand van Horkheimer en Adorno’s Dialectiek van de Verlichting laat zien, in feite onuitroeibaar.
Zo kijken we ook naar natuur. Naar landschap. Naar de regio. Waarbij we bijvoorbeeld (op basis van inzichten van Rousseau, Thoreau of Nietzsche) postuleren dat leven in overeenstemming met de natuur kan worden gezien als een zoektocht naar authenticiteit. Waarmee we aan de ene kant het belang van de natuurlijke omgeving en van eenvoudiger leven uitvergroten. En aan de andere kant een kritiek geven op de moderne, stedelijke cultuur.
Zoals al eerder is geconstateerd: narratieven kunnen mooi naast elkaar bestaan. Vooral als ze geënt zijn op, dan wel verrijkt zijn met, persoonlijke verhalen. Mensink noemt dat verplaatsingservaringen, waarbij het proberen van nieuwe identiteiten of perspectieven kan bijdragen aan een beter begrip tussen verschillende groepen. Mensink stelt dat bewust bezig zijn met dergelijke ervaringen kan helpen bij relatieherstel tussen stad en platteland.
Sterker nog, zo het betoogt Mensink: het is ‘zinnig om meerdere dominante plattelandsbeelden, of meerdere ‘grote verhalen’ die we over rurale gebieden vertellen, naast elkaar te zetten. We moeten proberen om van ‘arme’ naar ‘rijkere’ narratieven te gaan.’ Met als doel om zo aanschouwelijk te maken dat die veronderstelde kloof tussen deze twee werelden prima te overbruggen is. Of liever nog: eigenlijk gewoon een construct is. Waar we met elkaar vanaf kunnen.
Als we dat willen.
Ton Baetens