Vergeet gender, dekolonisatie en ras – het gaat om sociale klasse
Hebben gender, ras en dekolonisatie hun langste tijd gehad als meest bepalende richtingwijzers voor emancipatie en vooruitgang? Je zou het kunnen denken als je de nieuwe aandacht beziet voor sociale klasse als ‘signifier’. Beleidsmakers, opgelet. Wat hebben Tim ‘S Jongers, Jeroen Rijnders, Charisma Hehakaya en Milio van de Kamp gemeen? Ze groeiden op in lagere klasse-milieus en – als je dat zo mag zeggen – klommen eruit op naar posities in de academische wereld. En vertellen erover in boeken of voeren actie voor meer bewustzijn en emancipatie. ‘Klasse laat je nooit los, klasse vormt wie je bent.’
Neem de jeugd van Milio van de Kamp. Met een gewelddadige, goeddeels afwezige, criminele vader. Een liefhebbende moeder, bezig te overleven. Met regelmaat politie aan de deur. Op een flat, ergens in Amsterdam. Waar op een gegeven moment gas en licht worden afgesloten en er geen warm water meer is. Het is een understatement om te stellen dat Milio van de Kamp opgroeit in een dysfunctioneel gezin. In ‘Misschien moet je iets lager mikken’ doet hij verslag van zijn persoonlijke reis.
Faka, boys
‘Het zou jaren duren voor ik me überhaupt realiseerde dat ik opgroeide in een kansarme wijk. Als je erin opgroeit weet je simpelweg niet beter. De wijk was mijn wereld.’ In die wijk leef je als kind op straat. Thuis is er weinig tot niks. Hij trekt op met een jongen als Randell, die permanent op voetbalschoenen loopt. Diens ouders kunnen geen nieuwe schoenen betalen: ‘De eerste paar dagen stampte hij minutenlang op de grond, in de hoop dat de noppen zouden verdwijnen.’ Toen het duidelijk was dat dit niet ging lukken, ‘verzon hij het excuus dat hij de schoenen droeg, zodat hij altijd klaar was om te voetballen. Faka, boys!’
Opgroeien in zo’n wijk associeer je wellicht met de term ‘arbeidersklasse’. Van de Kamp is hierin uiterst precies: die term is niet correct. Of liever nog: niet precies genoeg. ‘Ik zeg bewust lagere klasse, omdat arbeidersklasse de lading niet dekt. Arbeidersklasse suggereert dat iedereen een baan heeft, terwijl dat in onze wijk lang niet altijd het geval was.’
‘In zijn eerste week moet hij een boekverslag schrijven - hij schrijft het nauwgezet, met pen en papier’
Chaos
Milio doorloopt de lagere school met gemak. Met niks doen haalt hij redelijke cijfers. ‘Eind groep 8 kreeg ik de resultaten van mijn Cito-toets terug. (...) Ik zweefde ergens tussen het vmbo en de havo in.’ Totaal onvoorbereid was hij aan de toetsweek begonnen: hij had nooit het belang van de Cito-toets meegekregen.
Alhoewel hij op een middelbare school begint, waar pas na het eerste jaar de keuze tussen vmbo en havo wordt gemaakt, gaat het al snel mis. In zijn eerste week moet hij een boekverslag schrijven. Hij schrijft het nauwgezet, met pen en papier. Om er in de klas achter te komen dat iedere leerling het op de computer heeft uitgewerkt. Schaamte is zijn deel. ‘Wanneer ik kon, zat ik in de mediatheek van de school, maar de vijf computers die ze daar hadden (...) waren vaak bezet. Het schoolsysteem is niet berekend op kinderen die opgroeien in armoede.’
Ook de thuissituatie helpt niet: ‘Door de chaos thuis kon ik nergens huiswerk maken.’ Het woord chaos dekt overigens nauwelijks de lading. Zijn vader is – als hij al thuis is – bezig met blowen, drinken of lawaai maken met ‘vrienden’, of hij maakt ruzie met de moeder van Milio. Met meer dan eens grof geweld. Gas en licht zijn afgesloten - via een verlengsnoer mogen ze af en toe stroom gebruiken van de buren.
‘Ik heb schijt aan alles en iedereen Fok it allemaal, leef mijn leven alleen’
School- versus straatcultuur
Milio is, zoals hij zelf formuleert ‘boos op alles en iedereen’. Zoals je kunt voorvoelen: op school gaat het (mede daardoor) niet best. Uiteindelijk wordt hij van school gestuurd. Een tweede kans doet zich daarna op het vmbo voor. Hij begint er met frisse moed. Maar al snel ontmoet de schoolcultuur de straatcultuur: ‘De code van de straat staat voor masculiniteit, eer, respect en machogedrag [...] op het moment dat iemand je uitdaagt toon je dominantie.’ De gewenste schoolcultuur staat hier diametraal tegenover: ‘gericht op zelfontplooiing, zelfverwezenlijking en zelfevaluatie. [...] je moet je gedragen, rustig blijven en vooral niet laten provoceren’.
Uiteraard – ben je op dat moment in het boek geneigd te denken – gaat het met Milio al (bijna) gelijk mis: bij de eerste de beste gelegenheid neemt de straatcultuur het bij hem over.
Het hoofdstuk dat op deze episode volgt het dan ook ‘Ik heb schijt.’
Een nummer, overigens van Appa en Sjaak: ‘ik heb schijt aan de overheid, dubbel o st, en de molenwijk. Ik heb schijt [...] Ik heb schijt aan alles, schijt aan iedereen en vooral aan degene die mij zien als een probleem. [...] ik heb schijt aan alles en iedereen. Fok it allemaal leef mijn leven alleen.’
‘De uitreiking was de eerste keer dat mijn ouders en mijn broertje op mijn middelbare school waren’
Een luikje
Met nogal wat vallen en opstaan blijft Milio op het vmbo. Ervan afgetrapt worden kan niet. In het derde jaar staat hij – als het eindexamen voor de deur staat – voor de vraag: wat nu? Gaan werken? En ergens, welhaast in een parallelle werkelijkheid, opent die vraag een luikje in zijn hoofd.
Opeens ‘weet’ hij het. Hij wil psycholoog worden. En dus: ‘[was] mijn eerste missie uitzoeken hoe ik op de universiteit terecht zou kunnen komen. Ik moest eerst mijn vmbo-k-diploma halen, dan mbo-niveau 3 afronden, daarna niveau 4, dan naar de hogeschool en dan zou ik toegelaten kunnen worden op de universiteit. Het was een uitdaging ter hoogte van de Himalaya maar ik besloot dat ik het moest doen.’
Hij vertelt zijn lerares Nederlands van zijn ambitie. Deze conversatie levert hem de titel van het boek op: ‘Misschien... moet je iets lager mikken.’
Waarna het – bijna klassieke – schema van een Amerikaanse B-film volgt: ‘It’s the hope that kills you.’ Want het plan om via de snelst mogelijke route naar de universiteit te gaan, vervliegt. Wel haalt Milio het eindexamen vmbo: ‘De uitreiking was de eerste keer dat mijn ouders en mijn broertje op mijn middelbare school waren.’
Na zijn vmbo-diploma schrijft hij zich in voor het mbo: de opleiding Sport en Bewegen. Want: sporten vond hij altijd al leuk. De universiteit, dat zou het toch niet meer worden. Milio is er op zijn plek. Lekker sporten, veel bewegen. Tot hij een gymleraar spreekt, die trots vertelt dat hij al twintig jaar leraar is: ‘Bij het horen van die woorden kreeg ik het beklemmende gevoel dat mijn leven vaststond. De gedachte om twintig jaar lang op een basisschool gymles te geven, vond ik verschrikkelijk.’
‘Ik vond een lege stoel tussen twee blonde medestudenten in, die zich voorstelden als Anne-Fleur en Sterre’
De vriendin
Fast forward: Milio heeft de snelste route naar de universiteit gevonden (via de ‘opleiding Verkoopspecialist, niveau 3 naar niveau 4 Filiaalmanagement’ en dan in twee jaar tijd naar de Hogeschool).
We slaan daarmee een van de mooiste én meest aangrijpende stukken van het boek over: de fase in zijn leven waar hij – werkend in een platenzaak – zijn vriendin ontmoet. Die hem, zo lees je keer op keer in het boek, enorm steunt en liefheeft: ‘Ze heeft me gered’.
Aangrijpend is zeker ook het incident waarbij hij zijn moeder wil beschermen tegen zijn gewelddadige vader. En als ‘dank’ daarvoor uit huis gezet wordt. Zelfs het contact met zijn moeder verliest hij hierdoor (tijdelijk). Als hij eindexamen gedaan heeft om naar de Hogeschool te kunnen, krijgt hij van een leraar te horen, dat hij een 5,5 niet kan compenseren (foutieve informatie, blijkt achteraf). Als hij zich meldt voor het herexamen, dan hoort hij dat hij al wel geslaagd is. Ook zijn propedeuse Hogeschool rondt hij met succes af. Hij kan naar de universiteit.
‘Het eerste jaar aan de universiteit is een ramp: depressie en sociaal isolement’
De drempel over
Dan is het eindelijk zover: hij stapt over de drempel van de universiteit. Hij begint met de studie psychologie: ‘Het viel me meteen op dat nagenoeg iedereen accentloos Nederlands sprak, woorden gebruikte die ik niet kende en het over onderwerpen, boeken en concepten had waar ik nog nooit van had gehoord. Ik vond een lege stoel tussen twee blonde medestudenten in, die zich voorstelden als Anne-Fleur en Sterre.’
Het eerste jaar aan de universiteit is een ramp. Milio kampt niet alleen met een depressie (die hij lang onderdrukt heeft), maar ‘ook sociaal vond ik geen aansluiting’. Als hij in het tweede semester alle vakken moet herkansen, wil hij er de brui aan geven. Weer is het zijn vriendin, die hem een reddingsboei toewerpt: ‘Ik heb echt de perfecte opleiding voor jou gevonden, Milio! Sociale wetenschappen, echt iets voor jou!’
‘Er zijn weinig voorbeelden die de verschillen in sociale klasse zo duidelijk maken als vakanties’
Gevoelige speech
Uiteindelijk volgt hij de raad van zijn vriendin op. En start een studie sociale wetenschappen. Inhoudelijk een warm bad. En toch. Milio verkeert in twee werelden. Als hij met een aantal jaargenoten op ‘uitje’ naar een escape-room gaat, staat hij daar opeens oog in oog met Randell ‘Faka, Milio! Shit man. Kapot lang niet gezien, bro!’ Zijn studiegenoten achter hem ‘spraken in volle, lange zinnen terwijl Randell en ik [...] in korte zinnen spraken en deze onbedoeld volpropten met stopwoordjes’.
Ook op andere vlakken verschillen de ervaringen. Bij een 21-diner, bijvoorbeeld. Waarbij een vader met een zachte tik tegen het glas een gevoelige speech afsteekt over zijn kind. In diezelfde periode gaat hij met zijn vader naar een Turks stoombad. Waar zijn vader ‘trots’ vertelt wat hij allemaal in Italië gezien had. Na een mislukte drugssmokkel werd hij opgepakt en tot tien jaar cel veroordeeld. Dankzij een amnestiewet van Berlusconi komt hij na negen maanden vrij.
En: ‘Er zijn weinig voorbeelden die de verschillen in sociale klasse zo duidelijk maken als vakanties. [...] Op de universiteit bevond ik me tussen mensen die als kind naar verre oorden reisden.’ De studie zelf biedt fraaie inzichten. Een droge conclusie van Milio: ‘Beredenerend vanuit Bourdieu en Lareau werd het ineens heel duidelijk: waar de levens van kinderen uit de hogere klasse in het teken stonden van groei, stond mijn leven in het teken van overleven.’
‘Klasse laat je nooit los, klasse vormt wie je bent’
Aan de slag als universitair docent
Milio’s verhaal ‘eindigt’ ‘happy’: na zijn afstuderen wordt hij universitair docent. Als hij het nieuws met zijn moeder deelt, hoort hij op de achtergrond zijn vader ‘mijn zoon, de professor’ mompelen. ‘Ik begon met college geven. En had de tijd van mijn leven.’
En toch: als hij uitgenodigd wordt om op een symposium over inclusiviteit op de universiteit te spreken, arriveert hij in zijn (gebruikelijke) trainingsbroek met hoody. ‘Ah, wat leuk! Ik wist niet dat ook studenten kwamen spreken.’
Volledig losbreken van je achtergrond is – dus – een illusie, zo leert hij. ‘Klasse laat je nooit los. Het ligt verankerd in je lichaam, alsof het onderdeel is van je DNA is. Klasse vormt wie je bent.’