Leestip Tony Judt: ‘We weten wat dingen kosten, maar niet wat ze waard zijn’

‘Er is iets fundamenteel mis met de manier waarop wij vandaag de dag leven. [...] We weten wat dingen kosten, maar niet wat ze waard zijn.’ Zo opent het boek ‘Het land is moe’ van Tony Judt - het ‘testament’ van deze veel te vroeg overleden Britse denker. Zijn analyse past precies op de dag van vandaag. Opmerkelijk, want Judt dicteerde dit boek in 2010.  

Tony Judt
Beeld: ©Tony Judt

In zes kernachtige hoofdstukken analyseert Judt onze hedendaagse samenleving. Waarbij hij als historicus altijd oog heeft voor de lijnen naar het (recente) verleden. De titel is veelzeggend: we voelen ons moe. En die moeheid zet zich om in ontevredenheid. In de kern verkent Judt in dit werk de verhouding tussen de overheid en de samenleving. 

Het directe contact verdwijnt

De stelling van Judt luidt, dat het contact tussen overheid en inwoner in de afgelopen decennia verzakelijkt is. Deels door New Public Management, maar zeker ook door grote privatiseringsgolven. Een verzakelijking, die er niet alleen voor zorgde dat de verschillen in inkomen en welzijn enorm zijn gegroeid, maar er bovendien toe heeft geleid dat het sociale contract tussen inwoner en overheid aan erosie onderhevig is. Hij haalt daarbij Jane Jacobs aan: ‘Als we elkaar niet vertrouwen, dan zullen onze steden lelijk worden en onaangenaam om in te wonen.’ 

‘Wie vertrouwen we eigenlijk precies?’

Wie zijn wij?

Dat geldt nog sterker voor ons als samenleving: vertrouwen in elkaar is essentieel voor het functioneren van samenlevingen. Precies daaraan schort het. Moe, ontevreden en wantrouwend - dat lijkt de huidige temperatuur goed samen te vatten. Judt stelt dat dit wantrouwen deels ontstaat uit onze worsteling met onze identiteit. ‘Wie zijn wij? Wie vertrouwen we eigenlijk precies?’ 

Die vraag is fnuikend voor het uitoefenen van overheidsbeleid, zo stelt Judt vast. Bestuurders (als duidelijkste ‘afzender van de overheid’) zouden moeten ‘zorgen voor algemene maatregelen voor een verzameling mensen die, wat betreft het onderschrijven van de manier waarop die maatregelen moeten worden getroffen, één gemeenschap vormen’. Maar die gezamenlijkheid, die gemeenschapszin, ontbreekt.

‘We moeten opnieuw durven werken aan een brede agenda van welvaart én welzijn’

Weinig wederkerigheid

Misschien wel de belangrijkste oorzaak voor het ontbreken van vertrouwen, is het gevoel dat er (te) weinig wederkerigheid is in de relatie inwoner-overheid. Met de inrichting en uitbouw van de verzorgingsstaat tuigden vrijwel alle westerse democratieën een systeem van sociale rechtvaardigheid op, waarin wederkerigheid de norm was. Zo ontstonden het sociale zekerheidstelsel, door de overheid gefinancierde culturele en onderwijskundige programma’s, en werd hoger onderwijs voor iedereen bereikbaar. 

Na de diepe crises van de jaren 80 en 90 werd juist hieraan de bijl geslagen. De ‘institutionele kosten voor het handhaven’ van deze vorm van sociale rechtvaardigheid liepen steeds verder op, terwijl de grote economische groei definitief voorbij leek. In de ogen van Judt leidde deze ‘angst voor onbetaalbaarheid op de lange termijn’ onbedoeld tot verlies van vertrouwen in het hele politiek-bestuurlijke systeem.
 

Is er nog hoop?

En wat kunnen we er dan aan doen? Judt vindt dat we onszelf de vraag moeten stellen wat voor samenleving we wensen, wat voor overheidsysteem we dan wensen te aanvaarden: ‘Als we onszelf beperken tot het argument van economische doelmatigheid en productiviteit, en ethische overwegingen en elke verwijzing naar een breder sociaal doel terzijde schuiven, zal dat niet lukken.’ Het openbaar bestuur (in al zijn lagen) moet opnieuw durven werken aan een brede agenda van welvaart én welzijn.