Boekentips voor onder de kerstboom
Artikel | 17-12-2020 | 12:06
Zin om lang te gaan lezen tijdens de feestdagen? Deze boeken zijn onze tips voor ‘onder de kerstboom’. Voor iedereen wat wils: van de mooi geschreven zinnen van Barack Obama tot een inhoudelijk werk van Maurice Hermans over de ‘anti-stad’. De redactie wenst jullie veel leesplezier!
Boekentips
-
De vijf mooiste boeken voor onder de kerstboom:
-
Hoe vaak komt het voor dat een politicus zich in zijn ziel laat kijken? En ook nog zicht biedt op de 'achterkant' van de politiek-bestuurlijke besluitvorming? Nooit. Of liever: bijna nooit. In Nederland is er de afgelopen jaren best een groot aantal memoires van bestuurders verschenen. Maar slechts enkele politici laten iets van het achterste van hun tong zien. Halsema deed in 'Pluche' een poging om ook de zwaktes van een politicus zichtbaar te maken. Veel langer geleden deed Ed. van Thijn dat in zijn 'Retour Den Haag.' En Ella Vogelaar tekende voor 'twintig maanden knettergek.' En ook de politieke memoires van Ruud Lubbers zijn redelijk openhartig, maar die verschenen dan ook pas na zijn dood.
In Amerika is er – uiteraard- ook een grote traditie van politieke memoires. De beide Clintons schreven ze. Maar in veel opzichten is het 1ste deel van de politieke 'memoires van Barack Obama (Het beloofde land) anders. Allereerst omdat Obama een inkijkje in zijn privéleven niet schuwt. Ten tweede omdat de man een begenadigd schrijver is. Maar vooral omdat hij niet schuwt om ook de messy details van het politieke bedrijf te laten zien.
Hij biedt daardoor-en hoe actueel is dat- zicht op ‘besturen ten tijde van populisme.’ Hij laat zien hoe de cocktail van media, Tea Party en politiek opportunisme steeds giftiger vormen aanneemt. En hoe, mede daardoor, de kloof tussen politieke partijen verdiept. En de kansen op constructieve, oplossingsgerichte besluiten naar het bijna absolute nulpunt zakt: ‘ik win, zolang jij verliest.’
De analist in Obama spaart daarbij zijn eigen handelen niet. En hij refereert met regelmaat aan dat wat wijlen Joop den Uyl 'de smalle marges’ van de politiek noemde. Waardoor de kans op daadwerkelijke verschuivingen in de politieke balans klein is. Een hard gelag voor een politicus die change beloofde. Of dit laatste constatering ons nu juist hoopvol moet stemmen, dan wel schrik moet aanjagen? We weten het niet. Feit is, dat Obama een zeer lezenswaardig boek heeft afgeleverd. Reden genoeg om ook reikhalzend naar deel 2 uit te kijken.
-
Jane Jacobs is één van de 'grand dames' van de stedenbouw. Haar baanbrekende boek 'the death and life of great American Cities' (1961) is met recht een klassieker. En na 60 jaar zeker de moeite van het (her) lezen waard. Waarom? Allereerst omdat Jacobs niets minder dan een aanval opent op de 'large Scale Urban renewal programs' van haar tijd. En ze daarmee een scherpe kanttekening plaatst bij de successen en opbrengsten van rationele stadsplanning. Die te vaak resulteert in anonieme hoogbouw, in drukte, en zich kortweg kenmerkt door het ontbreken van de menselijke maat. Stedenbouw die ervoor zorgde dat steden begonnen leeg te lopen.
Laten we nu nét voor de grootste verdichtingopgave van Nederland staan: waarbij we op de vierkante kilometer van de al dichtbebouwde steden van Nederland nóg meer woningen, winkels en verblijfsruimten vertier willen 'realiseren'. Al in 1961 pleit Jacobs voor de 'City Beautiful Movement. Voor een slimme stedelijke variant op de tuinsteden van de jaren dertig. Maar dan in een modern jasje.
De moderne stad heeft – als we naar Jacobs luisteren - een scherp oog voor diversiteit, zowel in volume, als in stijl, en pleit voor levendigheid op straat. Waarbij planning, noch architectonische voorkeuren de boventoon mogen voeren. Maar de stad organisch groeit aan de hand van dat ‘what actually works on the ground.’
-
Sandels nieuwste boek zet je aan het denken. En wel op meerdere niveaus. Bijvoorbeeld over hoe onze huidige maatschappij in elkaar steekt. Over hoe we met ons onderwijs omgaan. Hoe we naar werk kijken. En functies. En belangrijker nog: hoe we over deze verschillende beroepen oordelen. En welk effect dit op onze samenleving heeft: een samenleving waarin de lat steeds hoger komt te liggen. Sandel laat zien dat het genieten van een wetenschappelijke opleiding 'omgeven is door veel privileges. En feitelijk toegang biedt tot allerhande netwerken. Tot status. Tot economische macht. Met de belofte van opwaartse mobiliteit.
Zo ontstaat een samenleving, die ingericht is op opwaardse mobiliteit via onderwijs, zo schetst Sandel. Een loffelijk streven. Maar ook een streven met een schaduwkant. Sandel laat zien hoe op deze manier ook een meritocratie ontstaat, die gelooft dat welzijn samenvalt met de groei van het bbp. En dat de waarde die mensen leveren min of meer gelijk is aan de waarde van de goederen of diensten die zij produceren. Onze samenleving legt -dus- een steeds grotere nadruk op hoger onderwijs, op titels. Waardoor een beroep waarmee je 'met je handen werkt' steeds minder in aanzien lijkt te staan. En het logisch(er) is dat je met een dergelijk beroep ook minder verdient. Daarmee creëren we, zo stelt Sandel vast, bedoeld of onbedoeld een (groeiende) kloof in de samenleving.
Feitelijk, stelt Sandel vast, zijn we met elkaar een samenleving aan het creëren, waarin 'gelijke kansen' eigenlijk (bijna) niet meer bestaan. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt bijna nooit meer een kwartje. Opwaardse mobiliteit komt dus steeds minder voor. En dat is zonder meer problematisch, stelt Sandel vast. Niet in de laatste plaats, omdat 'gelijke kansen bieden’ in zijn ogen ‘een moreel noodzakelijke correctie op onrecht' is.
Maar vooral ook, omdat we zo een samenleving aan het scheppen zijn, die elkaars taal niet meer spreekt, elkaar ook nauwelijks meer ontmoet, maar, belangrijker nog, ook niet meer de kans biedt om dat perspectief te bieden dat het ooit wel het geval zou zijn. Ook niet als je goed je best zou doen, of hard zou werken.
Lang geleden verscheen in de Asterix en Obelix-reeks het album 'De diepe kloof' (van Goscinny en Uderzo). Dat blijkt, met de kennis van nu, een aardige schets van ‘waar de wereld naar toe kan gaan.’ Sandel laat zien dat we alle kans lopen dat niet alleen een heel klein dorpje daar last van krijgt. Maar dat we het gevaar lopen dat grote delen van de wereld zich zo gaan gedragen.
-
Verstedelijking, verdichting en de trek naar de stad: dat zijn wellicht de grote thema's rond het dossier 'Wonen'. Maar wat gebeurt er met een stedelijke omgeving als niemand er meer wonen wil? De Italiaanse stad Triëst treft zo'n lot. En ook over de teloorgang van Detroit zijn vele boeken gevuld: shrinking cities noemen we dat. Maar ook dichter bij huis zijn voorbeelden te vinden. Heerlen is zo’n stad. Maurice Hermans, zelf Limburger van origine, onderzocht wat er met een stad gebeurt als er steeds minder mensen willen wonen. En onderzocht bovendien of dat eigenlijk erg is. In ‘Anti-stad’ formuleert Hermans zorgvuldig. En hanteert hij fraaie vergelijkingen: 'was de stad een elementair deeltje, dan was de Anti-stad haar anti-deeltje'.
Hermans laat zien dat de case 'Heerlen' eigenlijk niet zo uitzonderlijk is: vele relatief jonge westerse industriesteden hebben het moeilijk. De industriële mono-cultuur die deze steden deed ontstaan, en snel deed groeien, doet diezelfde steden in het huidige tijdsgewricht de spreekwoordelijke das om. Zo zorgde de mijnbouw voor een snelle groei van Heerlen, maar zorgde de sluiting voor evenveel achteruitgang. Zoals gezegd: Heerlen staat hierin niet alleen. Ook steden in het Duitse Ruhrgebied kampen met deze vorm van krimp. En dus, stelt Hermans valt, moeten we op een andere manier naar dergelijke steden gaan kijken.
Dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn is behoeft geen betoog. Veel van deze steden kampen met een dubbele vorm van bevolkingskrimp: niet alleen de jonge, hoogopgeleide talenten verlaten de stad. Ook de middenklasse vertrekt. Weg van vervuiling, verval en sociale problemen. In een krimpende stad worden fysieke en sociale afstanden – daardoor- groter. Tegelijkertijd, zo betoogt Hermans zijn er positieve kanten te zien: oppervlakte, ruimte, woningen, kantoren en wat al niet meer, die zijn niet schaars. En dus moeten dergelijke steden aan de slag om zich te heruitvinden. 'Reinventing itself as something smaller.' En dat is lastig, stelt Hermans vast: 'het knippen van lintjes is populairder dan het uren van de sloopkogel. Tegelijkertijd laat Hermans zien dat steden zich kunnen heruitvinden: Manchester kon zijn come-back deels maken dankzij een focus op haar muziekindustrie. Maar een kleinere stad als Hull lukt dat veel minder: size does matter, stelt Hermans dan ook vast. Maar wat dan wel? Een stevige focus op community, op de gemeenschap, op de echte kernwaarden van een gebied, dat kan helpen: ‘het verschil tussen open en succesvolle regio’s en oude en naar binnen gekeerde industriële regio’s kan heel klein zijn’, stelt Hermans vast. En dus moeten we pionieren. Want: minder is niet minder. Minder is anders.
-
Richard Sennett vormt samen met zijn vrouw Saskia Sassen een van die zeldzame powerkoppels in de sociologie. Samen zijn ze goed voor een aantal van de mooiste boeken over de grote vraagstukken van onze tijd. Over verstedelijking en globalisering bijvoorbeeld, waarover Sennett onlangs nog in zijn boek Stadsleven schreef. Maar waarover Sassen al in 1999 het prachtige ‘Globalisering’ typte. Sennett is misschien wel het meest bekend door zijn boek over vakmanschap, dat – hoe toepasselijk- De Ambachtsman heet. In dit boek doet hij uit de doeken hoe naast het kalm inslijten van vaardigheden en het tot zich nemen van vakkennis ook de eigen intuïtie een broodnodig element is om je tot een goede professional te kronen.
Sennett (2008) beschrijft hoe een echte professional goed werk levert: namelijk gedreven door het verlangen om werk goed te doen omwille van het werk zelf. Gedreven door intrinsieke motivatie, door iets te doorleven. En – dus- niet door je werk als verlengstuk van een lopende bandproces te zien. Waarbij Sennett specifiek inzoomt op de rol van intuïtie, dat ongrijpbare fenomeen, waarmee de vioolbouwer als het ware weet dat dit stuk hout straks een betere viool oplevert, dan dat andere stuk. En dus ‘op gevoel’ kiest voor het eerste stuk. Dergelijke intuïtieve afwegingen spelen eigenlijk in ieder beroep. Ook in het maken van beleid zit zo’n ambachtelijk deel, wil Sennett maar zeggen.
Sennett stelt dat die intuïtieve, tastende oriëntatie ook uitstekend past in de huidige tijd. We moeten als het ware ‘vriendschap sluiten met ambiguïteit’. Dat heeft dan ook een doel: ‘Geplande ambiguïteit wordt waardevoller als de ontwerper eropuit is dat anderen iets leren van die tijdelijke desoriëntatie, leren omgaan met ambiguïteit’. En door dat te doen ontstaat écht vakwerk. Lees dat boek!
-