Regionaal samenwerken, stilstaan bij het hoe #Hoedan?
Interbestuurlijk samenwerken: alle overheidsinstanties doen het. Soms omdat de aanpak duidelijk meerwaarde heeft, soms omdat de opgave er simpelweg om vraagt. Ziet ook Martin Nanninga, ambtelijk secretaris van de Vereniging van Drentse Gemeenten (VDG). Toch kan het samenwerken effectiever, denkt hij: ‘We werken wel samen, maar staan niet altijd stil bij hoe we dat doen. Het gaat nog wel eens rommelig.’
In de serie #hoedan onderzoeken we hoe interbestuurlijk samenwerken er in de praktijk uitziet. Hoe pak je grote maatschappelijke opgaven met elkaar op? In dit artikel staat regionale samenwerking centraal. |
De VDG organiseert daarom een aantal leerateliers rondom regionale samenwerking. Waarin deelnemers nadenken over het inrichten van een samenwerking, welke instrumenten zij tot hun beschikking hebben, en hoe je omgaat met verschillende agenda’s, motieven en drijfveren.
Overzichtelijk maar toch rommelig
De VDG is de Drentse afdeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en bestaat uit de twaalf Drentse gemeenten. Het is een platform waarin gemeenten elkaar ontmoeten, kennis delen en ontwikkelen, samenwerken en als collectief de verbinding zoeken met andere overheden en partners. De provincie Drenthe is bijvoorbeeld een vaste partner.
Wat deze samenwerking gemakkelijker maakt is dat Drenthe een relatief overzichtelijk gebied is. Het is bijvoorbeeld één Veiligheidsregio, heeft één GGD, en is aangemerkt als één regio voor de Regionale Energie Strategie (RES). Er wordt dus van oudsher al veel (interbestuurlijk) samengewerkt.
En, zo geeft Nanninga aan, mensen kennen elkaar goed en gunnen elkaar wat. Ook dat helpt.
Nanninga: ‘De basis voor samenwerking is goed. Maar we staan niet altijd stil bij hoe we het doen. En hoe we het proces zo inrichten dat het ook effectief is en leidt tot de juiste uitkomsten. Het gaat nog wel eens rommelig.’
“Het lijkt nog te vaak nattevingerwerk”
Als voorbeeld geeft hij de programmering van het Trendbureau Drenthe, een kenniscentrum dat sociaal-maatschappelijke vraagstukken signaleert en monitort, vaak in dienst van de lokale overheden. De provincie financiert dit bureau en wil graag dat gemeenten meedenken over de invulling van hun onderzoeksprogramma, zodat het aansluit bij actuele vraagstukken.
Nanninga: ‘Fantastisch natuurlijk. En gemeenten weten dat die vraag komt. Maar beantwoordt de ambtenaar die toevallig bij het overleg met de provincie is die vraag? Of komt het aan bod in het eigen beleidsoverleg? Het lijkt nog te vaak het eerste. Nattevingerwerk. We moeten daar gerichter over nadenken, dan kunnen we nog effectiever samenwerken dan we al doen.’
Ateliers in eigen regio
Dat er animo is voor het beter inrichten van regionale en interbestuurlijke samenwerking blijkt uit de vele aanmeldingen voor de leerateliers. Niet alleen van gemeenten, maar ook van de provincie, waterschappen en GGD. Zoveel dat de VDG erover denkt het leeratelier nog eens te herhalen.
Nanninga: ‘Blijkbaar is er een grote behoefte aan kennis op dit onderwerp. We hadden gerekend op één klasje van 15 mensen, maar vulden uiteindelijk twee klassen van 18.’
‘We borduren voort op de VNG-academie. Maar organiseren de leerateliers bewust in onze eigen regio. Normaal moeten we vaak naar het midden en westen van het land voor bijeenkomsten. Dat is niet erg, maar je merkt dat als je de ateliers in de regio houdt, het aantal deelnemers hoger is.’
In de leerateliers werken deelnemers samen een casus uit over een actueel thema, toegespitst op de regio.
Verschillende soorten mensen en overheden
Toke Slaman volgt het leeratelier, waarvan de eerste twee sessies ondertussen hebben plaatsgevonden.
Slaman werkt bij CMO-STAMM, een regionaal onderzoeks- en kennisinstituut in Groningen en Drenthe. Ze is nauw betrokken bij de uitvoering van de Regiodeal Zuid- en Oost-Drenthe, als regisseur van de pijler Welzijn.
‘Wat ik vooral heel interessant vond is om wat meer theoretische achtergrond (van Geert Teisman, zie ook dit artikel, red.) te krijgen over hoe overheden op verschillende manieren kunnen werken. Een rechtmatige overheid, meer gericht op regels en procedures bijvoorbeeld, of een presterende overheid, die toetst op resultaten. Of de netwerkende overheid.’
Niet onbelangrijk wanneer je regionaal samenwerkt op grote vraagstukken als de Regionale Energiestrategie en de implementatie van de Omgevingswet.
Ze ziet dat dit ook toe te passen is op de verschillende type personen waar je mee te maken krijgt als je samenwerkt, zowel regionaal als op kleinere schaal. Geldt dan, hoe meer verschillende persoonlijkheden, hoe lastiger samenwerken is?
Slaman: ‘Dat zou je misschien in eerste instantie denken, maar je kunt het ook zien als kwaliteiten van de ander die ik niet heb.’
Ze geeft een voorbeeld over een aantal juristen, dat bij haar in de groep zit tijdens het leeratelier.
‘Juristen zitten vaak erg op de regels, terwijl bij regionale samenwerking die regels er vaak nog niet zijn. Je zoekt juist naar ruimte tussen de regels. Dat is niet altijd gemakkelijk. Maar zij stelden hele relevante vragen. En gaven aan dat ze vaak op het allerlaatste moment worden ingevlogen. Terwijl, als je ze aan de voorkant betrekt, op het moment dat je keuzes gaat maken, zij veel meer mogelijkheden hebben om mee te denken.’
De belangrijkste les die zij meeneemt is dan ook dat het belangrijk is de type overheden en type personen in perspectief te plaatsen, en oog te hebben voor het evenwicht tussen het gezamenlijke belang en de individuele belangen van deelnemers. Met name het individuele belang wil in regionale samenwerking nog wel eens ondersneeuwen.
‘Terwijl’, aldus Slaman, ‘door aandacht te hebben voor het individuele belang, je ruimte creëert voor het gezamenlijke belang.’
“Door aandacht te hebben voor het individuele belang, creëer je ruimte voor het gezamenlijke belang”
Een toolbox voor de toekomst
Naast de leerateliers kreeg de VDG recent ook een financiële bijdrage uit het Interbestuurlijk Programma om te inventariseren hoe de Drentse gemeenten samenwerken en met welke resultaten. Dit kleinschalige onderzoek moet de samenwerking handen en voeten geven, en leiden tot een toolbox met best practices. Waar idealiter in de toekomst ook de rest van Nederland van kan profiteren.
Want hoewel de bereidheid om samen te werken hoog is, is het ‘loslaten in vertrouwen’, zoals Nanninga van de VDG het noemt, nog niet vanzelfsprekend.
‘Rondom corona hadden we dat laatst nog. Daar was een ambtenaar niet zo gecharmeerd van een bepaald protocol, omdat het was bedacht door een andere gemeente. Dat beeld dat je altijd zelf ergens wat van moet vinden en ermee aan de slag moet, daar moeten we vanaf. Je moet erop kunnen vertrouwen dat het goed is, ook als een ander het heeft ontwikkeld. Als we zover komen, dan zetten we enorme stappen. Dat scheelt elke gemeente veel werk en tijd.’
Een succesvolle samenwerking begint volgens Nanninga daarom bij de intentie om het echt samen te willen doen. Met een vraagstuk dat je beter samen kunt oplossen dan alleen. In een netwerk waar je elkaar kent en vertrouwt. Waar de inhoud centraal staat, maar ook gebouwd wordt aan de relatie.
Nanninga: ‘Ik zeg altijd: ik ga niet trekken aan een dood paard. Je moet bereid zijn er iets voor te geven en er iets voor in te leveren.’