Welke ‘Culture Wars’ vecht jij als ambtenaar?
Ben je als ambtenaar wel activistisch genoeg? Of ben je juist te woke? Hoe voorkom je dat jouw beleid wordt gecanceled? En is jouw afdeling inmiddels voldoende gedekoloniseerd? Gijs van Oenen geeft in zijn boek ‘Culturele veldslagen - filosofie van de culture wars’ geen handelingsperspectieven voor zulke hete hangijzers. Maar hij laat wel zien waar de cultuurstrijd van onze tijd vandaan komt. Zodat je je er beter toe kunt verhouden. ‘Als mensen hun overtuigingen wat minder absoluut bekijken, zou dat al heel waardevol zijn.’
Taal en filosofie - dat zijn de bouwstenen waarmee politicoloog en filosoof Gijs van Oenen aan de slag gaat. Taal is – in zijn ogen – ‘cruciaal voor zowel de productie als de ervaring van de kwesties die centraal staan in culturele veldslagen: achterstelling, uitsluiting en marginalisering’. Die drie vormen de sleutelbegrippen in zijn boek. En het denken daarover is de kern van zijn boek. Logisch, stelt Van Oenen vast, want de moderne filosofie is sterk op taal georiënteerd.
Hij geeft een goed voorbeeld van cultuurstrijd aan de hand van The Hill We Climb, het gedicht dat Amanda Gorman op 21 januari 2021 met zoveel hartstocht en bezieling voordroeg bij de inhuldiging van de Amerikaanse president Joe Biden. Onmiddellijk daarna braken vele uitgevers in Europa zich het hoofd over wie het gedicht zou kunnen én mogen vertalen.
In Nederland dacht Meulenhoff aan de non-binaire dichter en schrijver (toen nog Marieke) Lucas Rijneveld. Maar dat was gerekend buiten de groepering die stelde dat de vertaler minimaal een zwarte vrouw moest zijn. Want alleen iemand van dezelfde sexe en met dezelfde etnische achtergrond - en daarmee gedeelde geschiedenis - zou de woorden van Gorman op de juiste manier kunnen verstaan en vertalen. De ophef leidde ertoe dat Rijneveld de opdracht teruggaf en dat de zwarte dichter Zaïre Krieger de opdracht aannam.
Van Oenen haalt Lidewijde Paris aan die in die periode opmerkte: ‘Gormans voordracht verenigde iedereen, maar het geruzie rondom de vertaling verdeelt ons nu weer.’ Precies dat gebeurt in culture wars, stelt Van Oenen. Taal, het denken over en in woorden, is nu eenmaal niet neutraal.
‘Disneyland is bedoeld om te laten zien dat de rest van Amerika wel echt is’
‘Rationeel’ – wie zegt dat?
Om te begrijpen hoe we zijn gekomen tot waar we nu zijn, duikt Van Oenen in de (geschiedenis van de) moderne filosofie (die officieel in de zeventiende eeuw begint). In de Theorie (ja, met een hoofdletter!), zoals Van Oenen dat munt. In hoog tempo komen Derrida, Foucault, Descartes, Hegel, Erving Goffman, Willem Schinkel en – bien étonnés de se trouver ensemble – J.K. Rowling voorbij.
Des Pudels Kern: Van Oenen stelt dat de moderne filosofie feitelijk over gekte, marginaliteit en de bijbehorende in- en uitsluitingsprocessen gaat. Maar dan vooral over de manier(en) waarop we gekte, marginaliteit en identiteit construeren. Zodat de samenleving zich kan opdelen in een groep die staat voor ‘waanzin’ of ‘irrationaliteit’, en in een groep die juist het tegenovergestelde is: redelijk, rationeel en ‘on top.’ In dat licht bezien, is het aanbrengen van een kwalificatie als ‘rationeel’ en ‘irrationeel’ ook een uiting van macht.
Eerste Wereldoorlog: crisis van de burgerlijke identiteit
De Eerste Wereldoorlog is in de ogen van Van Oenen een scheidslijn. De verschrikkingen van de loopgravenoorlog – de totale waanzin waarmee om honderd meter terreinwinst gevochten werd ten koste van vele, vele duizenden doden (in de slag om Verdun verloren in tien maanden tijd ruwweg 300.000 soldaten het leven) - het was genoeg om het rationele ideaal en het geloof in een ‘burgerlijke, deugdelijke moraal’ te kraken.
De moraal van Thomas Mann (zo fraai uit de doeken gedaan in Betrachtungen eines Unpolitischen) gaat niet langer op, is niet langer valide. En daarmee, zo stelt Van Oenen vast, wordt ‘identiteit zelf tot probleem en strijdtoneel’, zoals Robert Musil vastlegt in ‘De Man zonder Eigenschappen’.
‘De kaders die taal stelt, zijn vormend voor onze subjectiviteit en onze identiteit, voor ons begrip van onszelf en van de wereld’
Subjectief en gefragmenteerd
Vervolgens werkt Van Oenen zijn theoretische inzichten uit. Hij laat zien hoe het in dde jaren vijftig ontstane postmodernistische denken over taal en identiteit – en dan vooral de absolute subjectiviteit ervan - een versneller van de culture wars is. Shock-filosoof Slavoj Zizek komt voorbij. Derrida, Hobbes, Lévi-Strauss, Lacan, Foucault (alweer), Frank Ankersmit, Sartre, Derrida, Lyotard en bijvoorbeeld Baudrillard. Met onder andere het fraaie zinnetje van Baudrillard, dat ‘Disneyland bedoeld is, om te laten zien dat de rest van Amerika wel echt is’.
Van Oenens conclusie: ‘De kaders die taal stelt, zijn vormend voor onze subjectiviteit en onze identiteit, voor ons begrip van onszelf en van de wereld.’ En aangezien die identiteit niet meer objectief en ‘totaal’ is, maar subjectief en gefragmenteerd, is het logisch dat er strijd ontstaat.
Culture wars in de vorige eeuw
Van Oenen laat zo fraai zien dat die culture wars al lang onder ons zijn. Hij memoreert het cultuurmarxisme van de jaren dertig (zie ook: Kunst en politiek in de jaren 20 en 30: revolutie en het socialistisch realisme). Een tijd waarin denkers als Adorno, Gramsci, Walter Benjamin en Bertolt Brecht zich verbinden met het marxisme van de Sovjet-Unie. En de Frankfurter Schule de spanning tussen traditionele en revolutionaire kunst beschrijft. Kunst en kunstuitingen zijn – in zekere zin – wapens geworden. Enter: culture wars!
Aan de andere kant van de oceaan zijn de jaren vijftig nogal vormend. Het Amerika van na de Tweede Wereldoorlog is een absolute supermacht geworden. Die suprematie wordt op meerdere manieren tot uiting gebracht. Waarbij de Sovjet-Unie al snel de bron van alle kwaad wordt. De Koude Oorlog is een feit. Hetgeen in het oude Europa tot een scherpe ideeënstrijd leidt: politiek als radicale keuze tussen goed en kwaad.
Van Oenen voert bijvoorbeeld de Franse intellectuelen en hun onderlinge ideeënstrijd ten tonele: met Sartre, Camus en Merleau-Ponty aan de ene kant, en Raymond Aron en Arthur Koestler aan de andere. Waarbij Koestlers boek Darkness at Noon voor splijting der geesten zorgt: is de Sovjet-Unie de bron van alle kwaad? Of is dat een schromelijke overdrijving?
‘Als mensen hun overtuigingen wat minder absoluut bekijken, zou dat al heel waardevol zijn’
Maatschappij hermetisch geordend
Zo komen we ook bij de burgerrechten- en emancipatiebewegingen in de jaren 50, 60 en 70, waarin ‘identiteit’ telkens een centrale rol speelt. Zie de feministen die zich vergelijken met de mannen, zich afvragen of ze daadwerkelijk dezelfde rechten hebben en gelijke beloning willen. Juliet Mitchel constateert: ‘We wilden de oude tegenstellingen tussen mannen en vrouwen aanvechten, en creëren al doende een nieuwe.’
Malcolm X, strijder voor gelijke rechten van de zwarte bevolking in de VS, merkt over identiteit op: ‘Wij zijn geen Amerikanen. Wij zijn Afrikanen beland in Amerika. Wij zijn gekidnapt en tegen onze wil uit Afrika hier naartoe gebracht. Wij zijn niet op Plymouth Rock aangeland. Die rots is boven op ons gesmakt.’
In de jaren tachtig komt het neoliberalisme op en slaagt de Britse premier Margaret Thatcher erin om traditionele Tory-thema's als ‘natie, gezin, plicht, gezag, normen en waarden’ succesvol te combineren met deze neoliberale agenda, via de even botte als indringende ideologische boodschap TINA: 'There is no Alternative.’
Zo wordt de maatschappelijke ordening hermetisch. Ook al hoor je niet tot de in-group, er is tegelijkertijd geen andere plek denkbaar. Filosoof Zizek constateert niet voor niets dat het ‘tegenwoordig makkelijker is je het einde van de wereld voor te stellen dan het einde van het kapitalisme’.
Culture wars in het hier en nu
In onze tijd aangekomen haalt Van Oenen Zygmunt Bauman aan, die de hedendaagse hyperkapitalistische samenleving definieert als een vorm van liquid modernity. We verhouden ons enerzijds tot de ondoorgrondelijke globale kapitaalstromen, maar evenzeer tot het 'fluïde' persoonlijke en dagelijkse leven, waarin homogeniteit en continuïteit plaatsmaken voor verschil en disruptie. Om tot slot te constateren dat we bovendien ‘angst’ aan ons repertoire hebben toegevoegd. Anno vandaag leven we in een Age of Anxiety.
‘De bedrijvers van identiteitspolitiek zijn zo geëmancipeerd dat ze zich door de ander niets laten zeggen en liever kiezen voor aanklacht dan dialoog’
Definiëren op basis van verschil
Dit alles leidt ons tot de identiteitspolitiek zoals we die nu kennen en ervaren: de wijze waarop identiteiten in taal worden geclaimd én betwist. Waarbij dat debat (vaak) plaatsvindt tussen twee ‘kampen’ die scherp tegenover elkaar staan. En waarbij verschil en verschil maken de essentie is. Omdat deze kampen, zoals Van Oenen in een essay in NRC constateert: ‘zo geëmancipeerd [zijn] dat ze uitstekend voor zichzelf kunnen spreken en zich door de ander niets laten zeggen. Maar ironisch genoeg bevinden ze zich juist daardoor in een escalerend conflict, waarin de dialoog steeds vaker het veld moet ruimen voor de aanklacht.’
Hebben we handelingsperspectief?
Van Oenen schreef het boek, zegt hij, als ‘een poging de culture wars te bezweren, door mensen te laten zien waar hun posities vandaan komen en wat de onbedoelde gevolgen ervan kunnen zijn’. Om ons tot slot mee te geven: ‘Als mensen hun overtuigingen wat minder absoluut bekijken, zou dat al heel waardevol zijn.’
Precies daarop kun je als ambtenaar acteren: je kunt de discussie gaande houden; het gesprek, de dialoog, open blijven voeren. Daar zijn allerhande middelen voor, variërend van deep democracy tot burgerberaden. Je kunt ‘gewoon’ eens een wijk inlopen en het gesprek met inwoners aangaan: luisteren naar wat er leeft. Een tijdje meelopen in de nachtopvang, de voedselbank of de bibliotheek. Of, zoals Van Oenen zelf constateert: gewoon iedere dag opnieuw ‘een slappe liberale poging tot consensus of verzoening’ doen.
Wat daarbij dan helpt, is dat je dankzij Van Oenens boek je dagelijkse portie culture wars op waarde kunt schatten.