Samenwerken volgens het boek(je): Het pauperparadijs
Het pauperparadijs (2008) gaat over de zoektocht van journaliste Suzanna Jansen naar haar familiehistorie. Al snel blijken armoede en (rijks)opvoedcampagnes daar als rode draad doorheen te lopen. Van de ‘paupers’ in het Drentse Veenhuizen tot woonscholen in Amsterdam. Maar het is ook een verhaal over wat armoede met een mens doet, hoe dat generatie op generatie kan worden doorgeven, en hoe armoede veel meer is dan alleen een gebrek aan middelen.
In deze zomerrubriek onderzoekt Overheid van Nu wat we kunnen leren over samenwerken in Nederland uit non-fictie romans. We lezen: Het geluk van Limburg van Marcia Luyten, Het nieuwe land van Eva Vriend, Van wie is de stad van Floor Milikowski, Het Pauperparadijs van Suzanna Jansen en Het Dorp van Wim Daniels |
Korte samenvatting
Wanneer journaliste Suzanna Jansen een bidprentje vindt op zolder bij haar moeder, begint een zoektocht naar haar familiehistorie. Een geschiedenis waar haar moeder liever niet over praat. En ook de rest van de familie weet niet precies hoe het zit.
Al snel blijkt dat haar voorouders langere tijd doorbrachten in Veenhuizen, destijds een kolonie in het Drentse moerasgebied, bestaande uit verschillende ‘gestichten’ waar armen – ook wel paupers genoemd – moesten worden omgevormd tot beschaafde mensen. Wat begon als een idealistisch experiment, liep uit op een tragedie. Mensen werkten en leefden onder erbarmelijke omstandigheden en hun verblijf in Veenhuizen resulteerde in een stigma dat ook hun latere leven beïnvloedde. Veel ‘paupers’ wisten zich helemaal niet meer te redden in de buitenwereld, na langere tijd in de koloniën.
In Het Pauperparadijs vertelt Jansen niet alleen het verhaal van haar familie. Het is ook een verhaal over de ‘erfelijkheid’ van armoede, opvoedcampagnes en het Nederlandse armoedebeleid door de jaren heen.
Dit boek in 5 kenmerkende begrippen
Arm en rijk – stigma – veerkracht – idealisme – opvoedcampagnes
Samenwerken volgens Het pauperparadijs
"We zijn niet dom, alleen maar arm".
Met deze quote opent het boek. En eigenlijk is dit kenmerkend voor de rest van het boek. Wat Jansen in het boek schetst, is dat de geschiedenis van de pauperkoloniën ook een geschiedenis is van ons beeld over armoede, en met name hoe zich dit uit in beleid. Lange tijd werd gedacht dat armoede nou eenmaal het lot was van sommige mensen. Dat had God zo bepaald. Het was niet aan de overheid om zich daarin te mengen.
Daar kwam het idee bij dat deze mensen hun penibele situatie toch vooral aan zichzelf te danken hadden. In de Maatschappij van Weldadigheid (later: Rijkswerkinrichting) in Veenhuizen, maar ook een eeuw later in speciaal daarvoor aangewezen wijken in Amsterdam, moesten mensen heropgevoed worden tot goede burgers door hen op te leggen hoe ze moesten werken, wonen en leven. In één wijk moesten kinderen zelfs speciale kleding aan naar school, waardoor zij herkenbaar waren als zodanig.
Het is opvallend dat bij al deze ‘oplossingen’ stigma een belangrijke rol speelt voor de mensen waar het om gaat. Wie in één van die Amsterdamse wijken woonde, liep daar liever niet mee te koop. En net als in Veenhuizen, speelde een beloningssysteem een rol. Wie goed zijn best deed, kon een huis in een andere wijk krijgen. Wie zich slecht gedroeg, werd overgeplaatst naar een wijk met meer toezicht.
Dit impliceert, ondanks de nieuwe tijdsgeest, dat armoede toch vooral een individueel probleem is. Wie immers beter zijn best doet, harder werkt, zich netter kleedt, kan zichzelf uit de armoede tillen. De toekomst is maakbaar. Het ligt in jouw eigen handen.
Ook anno 2020 is er weer volop aandacht voor armoede- en schuldenproblematiek. We stoppen mensen niet meer in een afgesloten bedelaarskolonie en brandmerken hen ook niet meer door hen speciale kleding te verplichten. Maar het stigma rondom armoede is niet verdwenen. Uit allerlei onderzoeken blijkt hoe lastig het ook nu nog is om als dubbeltje een kwartje te worden. Kinderen uit armere wijken of regio’s krijgen vaker een lager schooladvies, ook als zij dezelfde intellectuele capaciteiten hebben. Het doorbreken van intergenerationele armoede is nog steeds enorm lastig – ook in de huidige Veenkoloniën (daarover schreven we eerder dit stuk).
Als iets blijkt uit het boek van Jansen dan is het misschien wel dat door armere mensen hun (keuze)vrijheid te ontnemen en te vertellen ‘hoe het hoort’, zoals in Veenhuizen gebeurde, je hen niet vooruithelpt. Het werkt schaamte en stigma eerder in de hand. Een systeem gebaseerd op controle en korten als het fout gaat, doet een groot deel van deze groep tekort. En blijkt in het geval van de koloniën vooral averechts te hebben gewerkt.
Armoede is meer dan een gebrek aan middelen, laat Jansen zien in Het Pauperparadijs. Het heeft ook alles te maken met het vertrouwen en de kansen die je krijgt. Ook in de samenwerking zijn dit lessen die we mee kunnen nemen.
Immers: ‘We zijn niet dom, alleen maar arm.’