Arjen van Veelen zoekt de menselijke maat in de gepolijste stad

In Rotterdam - een ode aan inefficiëntie gaat Arjen van Veelen in zijn geboortestad op zoek naar de wereld àchter de wereld van kwantificeerbare belangen, beleidsprogramma’s en citydeals. ‘Ja, de stad werd ontegenzeggelijk mooier. Maar de vraag was: voor wie?’ 

Belangstellenden kijken naar sloopwerkzaamheden in de Rotterdamse Tweebosbuurt
Beeld: ©ANP / Robin Utrecht
Belangstellenden kijken naar sloopwerkzaamheden in de Rotterdamse Tweebosbuurt, juni 2021.

Journalist en schrijver Arjen van Veelen woonde in steden als Amsterdam en het Amerikaanse St. Louis. In 2017 besluit hij met zijn gezin naar Rotterdam te verhuizen. Een stad vol familiegeschiedenis. Van Veelens vader groeide op in een bovenwoning aan de Beukelsdijk. Zijn moeder aan de Bilderdijkstraat. Zelf groeide hij op in Overschie.

Vijf jaar na die terugkeer brengt hij zijn boek Rotterdam - een ode aan inefficiëntie (uitgeverij De Correspondent) uit. Wat begint als een liefdesverklaring aan ‘zijn’ stad, eindigt als een sociologische analyse van onze tijd. Een reis langs de domeinen ‘wonen, werken, leven’. Rotterdam is een schets van onze tijd, waarin efficiency, stroomlijnen en zakelijkheid het altijd lijken te winnen van de menselijke maat, van simple decency (zoals Joe Biden ons voorhield). Is er nog een weg terug? 

Fijne restaurantjes, hippe winkeltjes

Het begint zo mooi. De liefde voor Rotterdam wordt opgewekt met behulp van ‘een weekendje weg’ van Van Veelen en zijn vriendin. De verhuizing naar Rotterdam is daarna vanzelfsprekend: ‘Ik had in een grimmige Amerikaanse stad gewoond en was me rot geschrokken van wat ik er op straat had aangetroffen: schietpartijen, plunderingen; rassenhaat en kapotte stoepen.' In Rotterdam lijkt alles anders. En dus weet hij intuïtief waar zijn volgende boek over zal gaan: ‘over een stad waar het wél was gelukt. Waar de mensen wél konden samenleven, progressief en conservatief, rijk en arm, alle kleuren.’ Rotterdam, dus. 

Na zo’n begin, dan voel je al aan je water: dat kan niet goed aflopen. Die droom gaat aan diggelen. 

In de eerste hoofdstukken blijft dat gedroomde Rotterdam nog bestaan: ‘Het voelde alsof de stad met ons mee kluste. Rotterdam was het lelijke eendje geweest onder de grote steden en haalde die achterstand met reuzensprongen in.’ Van Veelen schrijft over de fijne restaurantjes, de leuke, hippe winkeltjes. Over de veelkleurigheid op straat.

‘DON'T SPEND YOUR LIFE WAITING TO START LIVING!’

Wonen in Rotterdam

Dat rooskleurige beeld houdt niet lang stand. Van Veelen – hij kan zó mooi schrijven! - ontwaart al snel haarscheurtjes in die glimmende Rotterdamse façade. Op borden van bouwprojecten, bijvoorbeeld. Borden waar nieuwe woningen worden aangeprezen. In kapitalen: ‘CHOOSE THE LOFT THAT FITS YOUR LIFE’. Of: ‘DON'T SPEND YOUR LIFE WAITING TO START LIVING!’ En: OUR HOME THE NEXT GREAT CHAPTER OF ROTTERDAM.’ Ook de marketingslogan van Rotterdam ontsnapt niet aan zijn aandacht: ‘ROTTERDAM. MAKE IT HAPPEN.’ 

Opgeklopt. 

De toestand van de Tweebosbuurt (een hoek van de Afrikaanderwijk) opent pas echt zijn ogen: ‘Het leek alsof ik een negentiende-eeuwse sloppenbuurt binnenwandelde. Dichtgetimmerde panden. Rottende raamkozijnen. Kinderen die speelden tussen het vuilnis op straat.’  En ironisch merkt van Veelen op: ‘Hier geen Engelse slogans, maar graffiti van bewoners: ‘Sloop ons niet’, ‘Vestia is harteloos’.

Hij spreekt bewoner Ahmed Abdillahi, met wie - gedurende het boek - een warme vriendschap ontstaat. Die beaamt dat het goed is dat de buurt wordt opgeknapt. Dat is nodig ook. ‘Maar was het niet wrang dat de bewoners die al die jaren hier doorstaan hadden, die opgeknapte buurt niet meer zouden meemaken? Dus ja, de stad werd ontegenzeggelijk mooier. Maar de vraag was: voor wie?’ Ahmed, postbezorger, veellezer, hardloper én filosoof, zal op meer plekken in het boek dergelijke wezenlijke vragen stellen.

‘De overheid bestreed hier niet langer de armoede, maar de armen zelf’

Wat is een kansrijk gezin

Van Veelen zoomt bijvoorbeeld in op het beleidsprogramma ‘Kansrijke wijken’ van de stad. Bedoeld om ‘kansrijke gezinnen’ te verleiden om in Rotterdam te wonen. Fijntjes ontrafelt Van Veelen de definitie van wat er onder een kansrijk gezin verstaan moet worden: 'Gezinnen met hoogopgeleide (hbo of hoger), werkende óf werkzoekende ouders, die geen bijstandsuitkering ontvangen en een duurdere huur - of koopwoning (willen) bewonen.’ In ruimtelijk opzicht moet ‘de aanleg van parkjes en extra brede stoepen voor de bakfietsen’ helpen om deze gezinnen naar Rotterdam te lokken. 

‘De overheid bestreed hier niet langer de armoede, maar de armen zelf', vatte Ahmed de toestand samen.

Ook op andere beleidsterreinen pakt het beeld van Rotterdam minder rooskleurig uit. Rotterdam is soms schokkend gesegregeerd, aldus Van Veelen: ‘Dat merkten we bijvoorbeeld toen we een basisschool zochten voor onze oudste zoon: we konden kiezen tussen vrijwel geheel witte of vrijwel geheel zwarte scholen. De gedroomde mengelmoes bestond hier nauwelijks.’ 

‘Zachte lijnen, groen, natuurlijke vormen en gestalten konden tot een minimum worden beperkt want zij hoorden niet bij een moderne stad en gaven maar valse romantiek’

Zeelieden en containers

Als het qua wonen en scholen (nog) niet zo rooskleurig is, waar vind je dan nog het oude Rotterdam, zo vraagt Van Veelen zich af. Wat is er nog over van de oude haven? Van de zeelieden? Want: ‘Elk jaar voeren er 30.000 zeeschepen de stad binnen. Stel nu dat er per schip gemiddeld tien mensen aan boord waren, dan had je het al over honderdduizenden zeelieden die jaarlijks Rotterdam aandeden.’

Maar ook dat romantische beeld van Rotterdam is er niet (meer). De zeelieden zijn er nog wel. Alleen: je ziet ze niet meer. Ze komen uit andere landen dan vroeger: ‘Sri Lankanen, Myanmarezen, Russen, Indiërs, Filipijnen. [...] misschien wel de grootste migrantengroep van de stad.’ Aan wal komen ze nauwelijks, ontdekt Van Veelen: ‘Op elk containerschip staat een woonflat. Meestal is de toren hagelwit. Soms zes verdiepingen hoog, soms acht.’ In elk geval net iets hoger dan de stapel containers, die de schepen vervoeren.

Harde lijnen, zakelijkheid, rechtlijnigheid

Van Veelen ontdekt dat Rob Wentholt al in 1968 in het boek ‘De binnenstadsbeleving en Rotterdam’ de ideologie achter de nieuwe binnenstad schetste. Een beeld dat er niet om liegt. Zowel experts (van The Economist) als inwoners van Rotterdam zijn niet echt te spreken over de nieuwe binnenstad. Die is gerealiseerd vanuit ‘een zuiver zakelijk wereldbeeld, gebaseerd op ‘kwantificeerbare belangen’, zoals handelsstromen en verkeersaantallen.’

Dat heeft ertoe geleid dat ‘alles wat zakelijk overbodig leek, beter kon worden geschrapt, versieringen zonder concreet zakelijke functie waren per definitie onesthetisch'. En: ’zachte lijnen, groen, natuurlijke vormen en gestalten konden tot een minimum worden beperkt want zij hoorden niet bij een moderne stad en gaven maar valse romantiek.’ Alles volgens ‘een ideologie van functionalisme en rechtlijnigheid, die als het even kan zelfs ‘een slingerende beek in een recreatielandschap’ zou ‘rechttrekken tot een stijf kanaal.’

Van begrippen als ‘rechtlijnigheid’ en ‘zakelijkheid’ schakelt Van Veelen dan over naar ‘containers’. Inderdaad: die vorm van scheepvaart die ervoor zorgt dat iedereen overal ter wereld op elk moment producten geleverd kan krijgen. 

‘Kort door de bocht: zonder containers geen Trump’

Allegorie van onze tijd

In één lange alinea schetst Van Veelen dan, waarom containers symbool staan voor alles wat er vandaag de dag mis is. In Rotterdam. In Nederland. En - zonder dat Van Veelen dat zo direct benoemt - in de wereld. 

Leest u even mee: ‘Een container is ogenschijnlijk niets anders dan een stalen doos met standaardafmetingen die het laden en lossen makkelijker maakte. Stel je een verhuizing voor waarbij al je kleren en eigendommen in losse tasjes, zakken en dozen zitten. En vergelijk dat met een verhuizing waarin alles in standaarddozen is verpakt. Die standaardisering maakte alles sneller, makkelijker, goedkoper. De eerste container kwam in 1966 in Rotterdam aan. Maar de containers braken pas echt door begin jaren tachtig. Door deze efficiencyslag zouden de transportprijzen uiteindelijk zelfs zo dramatisch kelderen dat ze nog maar een fractie uitmaakten van de kosten van een product. Een paar schoenen verschepen kostte nog maar een paar dubbeltjes. Dus opeens loonde het om de fabriek te verplaatsen naar landen waar de lonen laag waren. Of om je eten van tienduizenden kilometers ver te halen. Zelfs vers eten: een groot deel van de containers bestond uit reusachtige koelkasten (die zogeheten reefers waren meestal ook wit). Containers verplaatsten dus niet alleen spullen, ze verplaatsten op den duur ook de fabrieken waar die spullen werden gemaakt. De schoenenfabrieken verdwenen uit het Westen en gingen naar Azië, waar er dankzij de nieuwe banen een middenklasse groeide. In de VS zouden veel fabrieksbanen verdwijnen, wat later weer een van de oorzaken van de opkomst van het populisme zou zijn. Kort door de bocht: zonder containers geen Trump.’  

Een container als allegorie, kom er maar eens op. Maar hoe treffend: efficiënt, eenvormig, opgeruimd. De container als bakermat van globalisering. Als vehikel om lonen te verlagen. Als aanjager van een opgefokte consumptiemaatschappij. Als vernietiger van de menselijke maat. 

‘Jij dacht intussen dat je autonome keuzes maakte’

Smooth city

Van Veelen vervlecht dan de opkomst van Thatcher, lean production, just in time production dankzij de slimme algoritmen van Amazon, en anticipatory shipping met elkaar. Met alweer zo’n prachtige reeks aan zinnen: ‘Het alvast opsturen van spullen waarvan je nog helemaal niet wist dat je ze wilde hebben. Jij dacht intussen dat je autonome keuzes maakte, je had een romanlengte aan reviews gelezen, daarna had je precies die ene, volmaakte thermomok gekozen. Maar op wonderlijke wijze was die mok uit China al bijna bij je huis. De tijd die je verdeed op Facebook of Instagram stuurde containerschepen aan.’ 

Nadat Van Veelen ook Rem Koolhaas nog even naar de mestvaalt der geschiedenis verwezen heeft (hij citeert Koolhaas die het bombardement van Rotterdam ‘een bevrijding’ noemt die Rotterdam ‘een onverslaanbaar concept’ van moderniteit had gegeven), constateert hij dat architectuurcriticus René Boer het veel beter gezien heeft. Rotterdam is inmiddels een ‘smooth city’ geworden (geen compliment!), een gladgestreken stad, waar alle stedelijkheid uit was verdwenen.

Een stad waar ogenschijnlijk niets op aan te merken is: ‘De openbare ruimtes zijn goed ontworpen, goed onderhouden, schoon en veilig – als u zich aan de regels houdt.’ 

Waarbij: ‘Alle ruimtes lijken te zijn gescript volgens de dominante normen en de behoeften van het kapitaal, en worden bevolkt door een sociaal, cultureel en esthetisch homogene menigte. Nieuwe technologieën bieden naadloze, on demand-services voor bijna alles.’  

‘De gepolijste stad is een benauwde en benauwende plek - een stad waar de menselijke maat verdwenen lijkt: een ‘stad zonder adem’’

Gepolijste stad

Edoch: die gepolijste stad is een benauwde en benauwende plek. Een stad waar de menselijke maat verdwenen lijkt: een ‘stad zonder adem’. En daar waar Van Veelen nog het woord stad gebruikt, ben je als lezer geneigd om dat woord te vervangen door ‘land’. Want wat voor Rotterdam geldt, geldt ook voor Utrecht. Of Amsterdam. Of Roermond. 

Van Veelen rijgt uiteenlopende verschijnselen als kantoorcubicles, slimme deurbellen, de winternachtopvang, de toeslagenaffaire en slimme voedingsdrankjes (‘Het bevatte precies de zesentwintig vitaminen en mineralen die ik nodig had om ‘op te laden’) aan elkaar om vast te stellen, dat ons moderne leven niets minder dan een puinhoop is. 

Is er nog een weg terug?

We zijn vastgelopen. En ook Van Veelen loopt vast, zo schrijft hij eerlijk op in dit boek. Een writer's block van jewelste belet hem het boek af te maken. Wat nu? ‘Ik belde Ed, de havenwerker met de Elvis-tatoeage, die me jaren eerder had meegenomen naar de haven, met de sjorders mee. Ooit had hij me verteld dat er nog een havenbaantje was dat ik best aan zou kunnen: stackerdraaien op de Maasvlakte. Stalen sloten in containers draaien. Ik was uit nieuwsgierigheid eens een paar dagen met de stackerdraaiers meegelopen. Waarom zou ik het niet echt gaan doen? Havenwerk betaalde ook veel beter dan schrijven.’

Het stackerdraaien doet Van Veelen goed. Hij leert dat containers eigenwijze dingen zijn. Alhoewel ze allemaal standaardafmetingen hebben, passen ze toch niet altijd. Gebutst tijdens de zeereis, onzorgvuldig gebruikt, et cetera.

Dat doet Van Veelen denken aan al die mensen die hij in het boek beschrijft: ‘De eigenwijze figuren die de doorstroom ophielden. De bewoners van de Tweebosbuurt bijvoorbeeld, die van geen wijken wilden weten, maar ook de rechters die zich hadden verzet tegen het computerdenken van de Belastingdienst. Alle mensen die waren weggelopen van werk dat niet goed was. Alle sta-in-de-wegs, alle misfits. Of misschien gewoon: alle mensen. Ieder mens was wel ergens een misfit, omdat standaardmaten een fabeltje waren.’

‘Onze opdracht is overzichtelijk: mens zijn’

Nemen zoals we zijn

Dat is wat er altijd is, zo beseft Van Veelen: wij, mensen. Of in zijn woorden: ‘inefficiënten’. Onze opdracht is overzichtelijk. Namelijk: ‘mens zijn’. Als optelsom van ál onze plussen én al onze minnen. Met elkaar rooien we het wel, zo lijkt Van Veelen te suggereren. Onder één voorwaarde: dat we elkaar met al onze plussen en minnen nemen zoals we zijn. Respect hebben voor onze verschillen.

Zoals de Amerikaanse burgerrechtenactivist Ella Baker al wist: ‘Give people light and they will find a way.’