Samenwerking op de Veluwse vakantieparken: een voorbeeld voor de rest van het land
De heide kleurt weer paars. Bijen, vlinders én toeristen trekken naar de Veluwe: het grootste aaneengelegen natuurgebied van Europa en hét gebied waar de eerste vakantieparken van Nederland zijn ontstaan. Elf Veluwse gemeenten werken al tien jaar samen om deze parken toekomstbestendig te maken. ‘Toen we begonnen was niemand bezig met vakantieparken.’
‘Overheden zijn goed in het maken van plannen en regels, maar minder sterk in de uitvoering van die plannen. Terwijl er op de vakantieparken veel moet gebeuren.’ Het zijn de woorden van Rob van den Hazel, toen we hem twee jaar geleden spraken. Van den Hazel is programmamanager Vitale Vakantieparken, een samenwerking tussen elf Veluwe gemeenten (Apeldoorn, Barneveld, Ede, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten), de provincie Gelderland en recreatieondernemers, veiligheidspartners en andere stakeholders.
Lees hier het eerste verhaal over de aanpak op de Veluwe. |
Inmiddels is het programma tien jaar onderweg en wordt het project geroemd om zijn behaalde resultaten en als voorbeeld gezien in de rest van het land. Reden genoeg om samen met Van den Hazel nog eens de balans op te maken. Dat doen we aan de hand van een recent gepubliceerd essay van de Nederlandse School Openbaar Bestuur (NSOB), ‘Toekomst geven aan tussenland’, dat zich puur focust op de samenwerking rondom de vakantieparken op de Veluwe. Daarin staat ook een aantal nuttige lessen voor interbestuurlijke samenwerking in een complexe en dynamische omgeving.
Zo, Rob: tien jaar het programma Vitale Vakantieparken.
‘Ja, dat had ik vooraf niet uit kunnen denken. Elke keer hebben de deelnemende gemeenten en de provincie ingestemd met een verlenging van het programma. Dat laat zien dat dit programma écht wordt gedragen vanuit de gemeenten, en écht als een relevant programma wordt gezien. Alle partners zeggen eigenlijk: ja, dit vinden wij belangrijk.’
Wat is het verschil met tien jaar geleden?
‘Het essay van de NSOB beschrijft dat heel mooi. De onderzoekers noemen de vakantieparken expres het tussenland, om aan te geven dat het een gebied is waar weinig aandacht voor is, ook op beleidsmatig gebied.
Toen we begonnen was niemand bezig met vakantieparken. Nu wordt en is er beleid ontwikkeld specifiek op het gebied van vakantieparken. Niet alleen op de Veluwe, maar ook in de rest
van het land. Er is zelfs een Nationale Actie-agenda Vakantieparken ontstaan, die door de verschillende ministeries wordt getrokken. Dat zijn allemaal zaken die we van te voren niet voorzien hadden, maar wel gebeuren.
Er zijn daarnaast nieuwe thema’s bijgekomen. Waar we in het begin meer bezig waren met het tegengaan van verloedering van vakantieparken en met veiligheid, zijn daar nu thema’s als duurzaamheid, biodiversiteit en brandveiligheid bijgekomen. Op elk thema kom je dan weer bijzondere punten tegen, die terug te leiden zijn naar de term tussenland.’
Kun je een voorbeeld geven?
‘We hebben nu een groot programma rond de verduurzaming van de vakantieparken. Als je de beleidsnota’s gaat lezen van de overheden, is er beleid op de woonwijken, op de industrieterreinen, maar niet op term vakantieparken. Ook als je in aanmerking wilt komen voor subsidies voor verduurzaming val je als parkeigenaar buiten alle regelingen.
En dat terwijl er op de Veluwe meer dan vijfhonderd parken zijn, op vierduizend hectare grond en met 22.000 fysieke objecten. Dat is meer dan de gemeente Harderwijk. En die parken liggen midden op de Veluwe, zonder dat er ook maar enig beleid voor is.’
Op andere thema’s hebben jullie inmiddels wel beleid weten te voeren.
‘Precies, op de vakantieparken komen eigenlijk alle vraagstukken van de samenleving samen. Denk aan ondermijning, het woningtekort, het stikstofprobleem, de tekorten in de zorg, de droogte en de kans op bosbranden, het gevecht om ruimte. Dat maakt dat wij vrij pragmatisch werken, maar wel vooraf goed nadenken wat voor effect onze acties hebben.’
Hoe werkt die pragmatische aanpak?
‘Omdat we aan het begin van onze samenwerking niet alles hebben dichtgetimmerd maar juist gewoon aan de slag zijn gegaan, kunnen we nu makkelijker op nieuwe vraagstukken inspelen. We werken vrij probleemgericht, waarbij wij ons met de oplossing van de problemen bezig houden. Veiligheidsvraagstukken los je met andere partijen op dan het huisvestingsvraagstuk. Dat moet je dus ook anders gaan organiseren.
Met onze inzet heeft veiligheid op de parken nu zijn plek gekregen binnen de driehoeken en de regionale veiligheidsplannen. Dan kunnen wij het loslaten, want het loopt. Dat geldt net zo voor de ruimtelijke agenda. Ook dat kunnen we meer en meer loslaten. Inmiddels speelt duurzaamheid en het sociale vraagstuk meer, dus zijn we dat aan het organiseren.’
Het sociale vraagstuk, zoals het voorbeeld van zwerver Jan dat wordt aangehaald in het essay?
‘Ja, daar zit veel spanning. In dit geval gaat het om een zwerver die voor kerstavond bij het gemeentehuis wordt afgezet, met de vraag of er onderdak voor hem geregeld kan worden. Hij wordt dan na inspanningen van een gemeenteambtenaar tijdelijk in een vakantiepark geplaatst. Een plek waar hij vervolgens jarenlang verblijft. Het park dat hem al die jaren huisvesting biedt, krijgt later een dwangsom opgelegd van de gemeente vanwege permanente bewoning van een deel van de vakantiehuisjes. Vervolgens belt de gemeente opnieuw aan bij de parkeigenaar met de vraag of hij een kwetsbaar persoon kan opvangen, dit keer begrijpelijkerwijs zonder succes.
Dit voorbeeld laat zien dat de gemeenten soms handig gebruik maken van het “tussenland”, maar dat dit problemen kan opleveren als je strenger gaat handhaven op de parken zelf.’
De onderzoekers en schrijvers van het essay noemen jullie aanpak mede daarom ook wat fragiel.
‘Dat klopt, daar herken ik me ook in. Zij zeggen: ga aan de slag met antifragiliteit en organiseer meer “skin in the game”. Hoe groter het belang van de betrokken actoren, hoe sterker de samenwerking.’
Hoe krijg je dat voor elkaar?
‘Door binnen deze samenwerking samen successen te vieren. Regionaal, maar ook op gemeentegebied. Natuurlijk is het lastig voor gemeenten om altijd met het gezamenlijke belang bezig te zijn. Daarom sta ik er ook vrij pragmatisch in, dat is gezien de omstandigheden het maximaal haalbare.
Als je tien jaar geleden had gezegd dat nu bij alle deelnemende gemeenten elke dag gemeenteambtenaren bezig zijn met de vakantieparken, dat er nu integraal beleid is geformuleerd op het “tussenland”, dat we een Ontwikkelingsmaatschappij hebben, een Kwaliteitsteam, een Ariadne project tussen het OM, politie en de provincie, dat er dus een Nationale Actie-agenda is, dan had ik je voor gek verklaard.
En vergeet ook niet dat gemeenten elkaar makkelijker weten te vinden, en dat geldt ook voor andere stakeholders. Daarom zou het ook niet gek zijn om bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen de vraag te stellen of wij als programma nog nodig zijn.’