De neoliberale flirt van de PvdA in de jaren 90: Hadden we dat echt nooit moeten doen?

In de jaren negentig woei de PvdA mee met de neoliberale wind die internationaal was opgestoken onder Ronald Reagan en Margaret Thatcher. In Dat hadden we nooit moeten doen – De PvdA en de neoliberale revolutie van de jaren negentig concluderen Duco Hellema en Margriet van Lith dat de PvdA hiermee de verkeerde keuze maakte. Maar kijken ze voldoende naar waar de ‘VVD-light’ een reactie op was?  

Frans Timmermans bezoekt Keukenhof en doopt de Wim Kok-tulp
Beeld: ©Michel Utrecht
Frans Timmermans bezoekt Keukenhof en doopt de Wim Kok-tulp, 29 maart 2019

Het boek gaat over twee zaken: over het neoliberale marktdenken én over de manier waarop de sociaaldemocratie zich opnieuw uitvond. Door dat neoliberalisme te omarmen. Nu, jaren later, kijken de auteurs terug. Was die omarming eigenlijk wel zo’n goed idee? Als we louter op de titel afgaan, dan nemen de auteurs al veel van die spanning weg. Kortweg: Nee. Dat was het niet. 

Een boek over de jaren negentig, dat smakelijk vertelt hoe we radicaal anders gingen denken over markt, overheid en ondernemers. Want marktwerking was nodig. Die nieuwe manier van denken paste goed bij een aantal ‘grote bewegingen’. Zoals de Europese eenwording (vooral op economisch gebied), bij New Public Management, bij allerhande frisse startups (Richard Branson!). Alles wees in dezelfde richting. Leve de vrije markt!  

De basisveronderstelling was dat ‘marktwerking’, de vrije dynamiek van zo veel mogelijk gedereguleerde markten, niet alleen leidt tot meer economische groei maar ook beter in staat is sociaaleconomische verdelingsconflicten en -tegenstellingen op te lossen dan overheidsregulering.' 'Op grond van zulke veronderstellingen moet de rol van die overheid zoveel mogelijk worden beperkt, en moeten belastingen, zowel voor individuen als bedrijven, omlaag. Markten moeten worden gedereguleerd, en vooral bevrijd van overheidsingrijpen.’ 

De nieuwe veren van de PvdA 

Nu gaat het boek van Hellema en Van Lith vooral over de Partij van de Arbeid. Over de sociaaldemocraten, die (net als in Engeland – denk: Tony Blair, Cool Brittannia) een nieuw Nederland voorzagen. Met een nieuwe rol voor de PvdA. Die in ruil voor regeringsverantwoordelijkheid wel eerst haar ‘ideologische veren moest afschudden’. 

Exit Joop den Uyl. Enter Wim Kok. Die al snel een stevig begin maakte met een nieuwe, minder zwaar ideologisch beladen PvdA. Rapporten als Schuivende Panelen en Bewogen Beweging verschenen. Met pleidooien voor een pragmatische en constructieve aanpak van de grote maatschappelijke opgaven. Nu wil het geval dat de ‘uitdijende verzorgingsstaat’ als één van die grote maatschappelijke opgaven gezien werd. Een van de grote verworvenheden van de sociaaldemocratie (zo werd dat in ieder geval binnen de PvdA gezien).  

Deze nieuwe, minder ideologisch gedragen koers werd door velen, binnen en buiten de PvdA, gezien als een ‘onvermijdelijk proces van aanpassing: aanpassing aan gewijzigde economische en sociale omstandigheden en aan het veranderende klimaat in de Nederlandse samenleving. Ouderwetse en achterhaalde gedachten werden terzijde gelegd en vervangen door “vernieuwende” en “realistische” opvattingen'. 

Een opfrisser: val van de Muur, The End of History 

Het einde van de jaren tachtig bood hoop. Veel hoop. De Berlijnse Muur viel. De Sovjet-Unie desintegreerde. Democratie leek aan een wereldwijde opmars te zijn begonnen. Francis Fukuyama muntte ‘The End of History’.  

Zoals Hellema en Van Lith terecht analyseren: 'Midden jaren negentig vormde het hoogtepunt van het liberale, post-Koude Oorlogoptimisme.’ Dat optimisme leefde ook binnen de PvdA. En bij topambtenaren uit de partij: ‘Zoals PvdA-lid en topambtenaar Wim Kuijken zich achteraf herinnerde was in 1995 (toen hij als secretaris-generaal bij Binnenlandse Zaken aantrad), “de Muur gevallen, Duitsland verenigd en de euro in de maak”.  

Dat gevoel werd al stevig verwoord in het PvdA-verkiezingsprogramma ‘Kiezen voor Kwaliteit’ (1989). Daarin stond te lezen dat de overheidsfinanciën onverminderd in balans gebracht moesten worden (financieringstekort omlaag). Het bracht de PvdA in het Kabinet Lubbers/Kok (ook wel: Lubbers III). En al snel daalde het nieuwe realisme verder in. Ad Melkert stelde unverfroren vast dat 'zolang de partij de zwaksten in de samenleving blijft vertroetelen, [...] de PvdA geen poot aan de grond [zal] krijgen bij de middenklasse’. 

Ondertussen kondigde de kersverse minister van Financiën (Wim Kok) in zijn Startbrief gelijk maar scherpe bezuinigingen aan. Geen prijscompensatie voor ambtenaren, veel minder geld naar sociale vernieuwing, maar ook aankondigingen van loonmatiging, verdere lastenverlichting en het beperken van de sociale zekerheid (3,8 miljard). Met als doel om de mobiliteit op de arbeidsmarkt te vergroten. En dan moet de WAO-crisis nog komen ... In 1991 kondigde het kabinet een bezuiniging op de WAO aan van 4,4 miljard euro.  

Omarmen van de terugtredende overheid 

Ook op andere vlakken werden de bordjes verhangen. Staatseigendommen werden geprivatiseerd: Fokker, DSM, Daf. De Postbank. Het ABP. Het beleid rond volkshuisvesting ging op de schop: ook woningcorporaties werden ‘verzelfstandigd’. En het welzijnswerk moest er ook aan geloven: alle budgetten werden met 30 procent gekort.  

Kortingen om efficiency-redenen. Verzelfstandigingen, omdat de markt immers beter wist wat er nodig was: ‘door onafhankelijkheid, deskundigheid en nabijheid bij de klant’ zouden die verzelfstandigde organisaties ‘voor hogere kwaliteit van dienstverlening zorgen’. Waarbij, zo stellen Hellema en Van Lith vast, de ‘controle door de overheid op grond van dergelijk optimisme nogal eens slap werd geregeld, zoals door onder meer de Algemene Rekenkamer werd vastgesteld'. 

Dit alles legde de PvdA eigenlijk geen windeieren. In 1994 leidde de verkiezingscampagne van de PvdA (met als slogan: Kies Kok) tot de ‘overwinningsnederlaag’. De PvdA verloor maar liefst 12 zetels, maar werd wel de grootste partij van Nederland. Het leidde tot Paars I (Kabinet Kok-Van Mierlo).  

Het nieuwe kabinet zette nog sterker in op marktwerking. De operatie MDW (marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit) leidde tot nieuwe verhoudingen rond energie, openbaar vervoer, post- en telecommunicatie. Ook daar werd verzelfstandiging en marktwerking het adagium.  

Een globaliserende wereld 

Nu moet gezegd: ook de wereld om ons heen veranderde. In een snel tempo. Globalisering werd van een abstract begrip, realiteit. 'Versterking van de nationale economie (de ‘BV Nederland’), in een steeds meer globaliserende en competitieve wereldeconomie’ werd dan ook een cruciale politiek-economische doelstelling. 

Tegelijkertijd lag er nog steeds een stevige bezuinigingsopgave: 17,7 miljard moest er ‘af’. Op onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid werd – als grote begrotingsposten – wederom stevig bezuinigd. Door alle bezuinigingen en door de aantrekkende economie, liep het begrotingstekort snel terug. ‘Dat bood de financiële ruimte om enkele grote investeringen te doen, gericht op versterking van de infrastructuur en het transport. Verschillende plannen in die richting lagen al jaren op de plank, maar de verbeterde financiële situatie bood nu de mogelijkheid om door te pakken. Dat betrof onder meer de aanleg van een vijfde baan op de luchthaven Schiphol, de bouw door het Groene Hart van een hogesnelheidslijn (HSL) naar Brussel, de Betuwelijn, en de zogeheten Tweede Maasvlakte.' 

Cultuurverandering, sturingsfilosofie, verandering van rol: de derde weg 

Zo werd ‘de politicus manager, de ambtenaar publiek ondernemer, en de staat een BV' analyseerde Jouke de Vries . Internationaal werd er gesleuteld aan een nieuwe ideologie. Met Tony Blair en Bill Clinton als sterke aanjagers: de Derde Weg. Het radicale midden tussen conservatisme en het oude radicale socialisme/communisme. Waarbij 'nieuw beleid onder meer voor lagere inkomstenbelastingen, gezonde overheidsfinanciën, flexibele goederen-, kapitaal- en arbeidsmarkten’ zou moeten blijven zorgen.  

Ook in 1998 won Kok de verkiezingen. Paars II was een feit. Met als recept ‘nog meer marktwerking’. De al eerder aangekondigde privatiseringen rond energie, spoor en telecommunicatie werd verder doorgezet. Ook notarissen en taxichauffeurs werden ‘vrije beroepen’. En ook de flexwet (Wet Flexibiliteit en Zekerheid geheten) werd een feit. Het belastingstelsel werd sterk versimpeld (waarbij en passant ook de gemiddelde belastingdruk verlaagd werd).  

Hadden we dit ook echt nooit moeten doen? 

Allereerst: ook al tijdens Paars II groeide de kritiek op de steeds verder doorgevoerde marktwerking. Zo publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) al in 2000 het rapport ‘Het borgen van publiek belang’. Met als oordeel ‘dat de regering de afgelopen jaren te vaak te ondoordacht en te onvoorbereid een keuze voor marktwerking heeft gemaakt, zonder dat zij zich van de (noodzaak van borging van) in het geding zijnde publieke belangen voldoende bewust is geweest'. Ook anderen waren kritisch, zoals partijprominenten Ed van Thijn, Maarten Hajer en Paul Kalma. Een zekere Frans Timmermans stelde dat er zoveel energie zat ‘in meeregeren en meebesturen, dat we geen tijd overhouden om na te denken’. 

In 2002 werd de PvdA afgestraft. De nieuwe lijsttrekker van de PvdA Ad Melkert legde het af tegen Pim Fortuyn. En ‘de puinhopen van Paars’ werd een term, die de hele jaren negentig in vier woorden adequaat kon samenvatten. Kortom: dat hadden we nooit moeten doen.  

Toch?  

Partijprominent Rick van der Ploeg stelt: ‘De PvdA is veel te veel meegegaan met de VVD.’ En Wim Meijer had het over de PvdA als ‘VVD light’. Adri Duijvestein oordeelt dat het te begrijpen is, dat er bezuinigd werd. ‘Maar dat je stelsels uit handen geeft, en een neoliberaal model legitimeert... Waarom?’ 

Hellema en Van Lith stellen vast dat het ‘achteraf makkelijk praten is’. En ‘we willen ook niet zeggen dat het beter was geweest als de staat alles in handen gehouden had.’ Ze wijzen op de positieve kanten: een miljoen banen erbij. Ze halen Ad Melkert aan, die stelt dat zo ‘het Rijnlandse model overeind gebleven is’. En Jo Ritzen stelt dat het ‘klimaat geschapen is, waarin de machine weer op gang gekomen is’.  

Toch oordelen de auteurs uiteindelijk hard over de gemaakte keuzes. De PvdA leek ‘al met al haar ziel te verliezen’.  

Je ziel verliezen. Je principes in de verkoop gooien. VVD-light worden. Dat zijn zware woorden. Tegelijkertijd zijn die jaren negentig – zoals ook de inleiding laat zien – een reactie, die wellicht in het licht van de grote economische crisis van de jaren tachtig goed te begrijpen valt. Met grote werkloosheidscijfers: een op de drie jongeren had geen baan. Het financieringstekort steeg van jaar tot jaar. Rentes stegen naar historische hoogten. Het omarmen van ‘no future’ leek het enige zinnige concept. Do it yourself was niet voor niets óók de slogan van de punkbeweging. 

En dan de jaren negentig: de val van de Muur. Aandacht voor design, voor vorm, voor denken dat mensen misschien ook wel zelf verlangens hadden. Ja, dat werd uiteindelijk ‘klantbesef’. Maar daardoor duurde het bijvoorbeeld ook geen 6 – 12 weken meer voordat een telefoonaansluiting gerealiseerd werd.  

Tegelijkertijd kan je het boek van Hellema en Van Lith ook wel in het licht van hindsight bias lezen: door achteraf te constateren, dat we dit toch wel hadden kunnen weten. Of dat daadwerkelijk zo is? We wagen het te betwijfelen.  

Verder lezen?

Francis Fukuyama, The End of History and the Last Man (Londen, 1992) 

Jouke de Vries, Paars en de managementstaat, (Leuven, 2002)