Organisaties werken niet samen, mensen werken samen
Vroeger leerde je dat de overheid verantwoordelijk is voor de overheidstaken. En de markt oplossingen biedt voor marktvraagstukken. En dat onderwijsinstellingen voor goed onderwijs zorgen. De Proeftuin Chemelot (en de Actieagenda Circular Hub) laat zien, dat al die verschillende verantwoordelijkheden nu dwars door elkaar heen kunnen lopen. Misschien wel moeten lopen. En als je het goed organiseert, dat het nog veel beter werkt ook. Dat je elkaar versterkt. Als overheid moet je dan wel werken ‘als ware je één overheid’. Daarover spreken we wethouder Pieter Meekels van de gemeente Sittard, een kleurrijk en ervaren bestuurder. Met een lange geschiedenis binnen de overheid. Die dus ook als geen ander het interbestuurlijke aspect van deze samenwerking kan duiden.
Hoe is de interbestuurlijke inslag van die Proeftuin nu eigenlijk tot stand gekomen?
‘Die interbestuurlijke component, die is eigenlijk op een initiatief van de gemeente Sittard-Geleen gestart. Logisch ook, gezien het feit dat er bij het begin van dit kabinet flinke nadruk is gelegd op regionale ontwikkeling. Én op interbestuurlijke samenwerking: samen vormen die eigenlijk de twee basiscomponenten van dit traject. En ik moet zeggen, iedereen deed graag mee: markt, kennisinstellingen, wij, als gemeente. Al snel is dan helder, dat voor het denken over een circulaire toekomst van dit deel van Limburg, in combinatie met economische ontwikkeling ook samenwerking met de provincie en het rijk nodig is. Dat betekent concreet, dat je vanaf dat moment als één overheid zou moeten optreden.’
Je zegt: zou moeten?
‘Nou, de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ‘als één overheid optreden’ op papier gemakkelijker is dan in de praktijk. Vooral het echt vrijmaken van ambtenaren is dan lastig, zo blijkt. Als ik het kernachtig zou mogen samenvatten: samenwerken als één overheid is in de praktijk van alledag toch vaak misschien wel de meest belangrijke bijzaak.’
‘Het gaat zowel om groei van werkgelegenheid, als om groei in leefbaarheid. Als om opleidingen.’
Waar blijkt dat dan uit? En wat is het effect daarvan?
‘Als ik mag beginnen bij het effect: vooral het bewaken van de onderlinge samenhang (tussen alle overheden) is lastig. Je eigen belang dienen, dat lukt uiteraard wel. Dat zit in ieders eigen beleidsprocessen ingebakken. Maar die ander helpen om een extra stap te zetten, nou ja, dat vindt iedereen lastig. En als ik dan heel eerlijk ben: dan vindt een regionale samenwerking tóch best ‘op afstand van Den Haag’ plaats.’
Waar ligt dat aan?
‘Ik geloof niet dat het desinteresse is. Het is een dooddoener, maar interbestuurlijk samenwerken, dat is natuurlijk complex. Op die manier samenwerken, dat doen we nog niet zo lang. In zekere zin is het dus vrijwel onontgonnen terrein. En, zoals ik net al opmerkte: werken als één overheid, dat is nooit je hoofdtaak. Dat doe je erbij. En, net als bij ons, zijn er in Den Haag ook andere prioriteiten. Dat begrijp ik heel goed. Maar waar dat nou aan ligt?’
Er valt een korte stilte. Een denkpauze.
‘De functie van ‘Den Haag’ is natuurlijk aan het veranderen. De maatschappij verandert. Stelt andere eisen. Ook aan overheden. De nationale overheid wordt natuurlijk steeds meer een partner. In plaats van alleen een beslisser. Samenwerking op basis van gelijkwaardigheid. Op andere dossiers zie ik overigens dat het ook wel kan en ook lukt: als het heel helder is dat de uitvoering op lokaal niveau ligt, dan gaat het soepeler, zo is mijn indruk. Zo’n regionale ontwikkeling mede vormgeven, dat is natuurlijk vele malen complexer. Dus het is misschien ook simpelweg een kwestie van ‘wennen’.
‘Samenwerken als één overheid is in de praktijk van alledag toch vaak misschien wel de meest belangrijke bijzaak.’
En wat nog meer, behalve wennen?
‘Het is ook een kwestie van oriëntatie: de grootste beta-universiteit van Europa staat in Aken (Duitsland). Dat is hier zo’n 25 kilometer vandaan. Voor ons is het dus logischerwijs gemakkelijker om samenwerking met ‘Aken’ op te starten, dan met de TU Eindhoven. Laat staan met de TU Delft. Maar toch staan die universiteiten sneller op het netvlies van de nationale overheid. Een voorbeeld: uit wat ouder onderzoek bleek, dat als de grenzen rond Zuid-Limburg er niet zouden zijn, het Bruto Regionaal Product met minimaal 1 miljard zou groeien. Dus ook in dat opzicht is het wellicht gewoon een kwestie van wennen.
De proeftuin zelf: waarom is die zo belangrijk?
De Groeibrief van Wiebes geeft daar natuurlijk een glashelder antwoord op. Dan gaat het zowel om groei van werkgelegenheid, als om groei in leefbaarheid. Om opleidingen. Om vervangingsvraagstukken. Om brede welvaart in de regio. En dat zijn stuk voor stuk beleidsvraagstukken die we in de Proeftuin agenderen. Het is een manier van kijken en werken die we eigenlijk al best al lang in Limburg omarmen. Ooit is dat begonnen met de Limburg Economic Development (LED). Dat was de regionale, Limburgse vertaling en variant van Brainport (rondom Eindhoven, red.). Maar dan gefocust op de innovatieve maakindustrie. De Proeftuin Chemelot is eigenlijk een logische voortzetting hiervan.
Wat maakt deze Proeftuin bijzonder?
De Proeftuin heeft natuurlijk heel veel ‘in huis’: op het gebied van talentontwikkeling, een leven lang leren, nieuwe vormen van werkgelegenheid en op het gebied van innovatie. Waarbij een flink aantal marktpartijen actief meedoet. Samen met lokale, regionale overheden. Met onderwijsinstellingen. Tot een aantal betrokken inwoners aan toe.
‘Want dan zijn er toch ook weer andere dossiers, die om aandacht vragen. Dan verlies je elkaar weer een beetje uit het oog.’
Wat draagt de overheid daar nu aan bij? Wat betekent dat voor de traditionele rol van de overheid?
‘De overheid begint nu eindelijk te snappen, dat we onderdeel van een netwerk zijn, in plaats van de ‘bestuurder’ van zo’n netwerk. Dat we samen aan het bouwen zijn. Dat we daarbij vooral ook anderen nodig hebben. Dat geldt natuurlijk zeker op een terrein als economie en economische groei: per definitie een bovenlokaal vraagstuk. En dus is het logisch dat je als overheid onderling nauw samenwerkt.’
‘Alleen: we zijn als overheid nu nog echt aan het wennen aan die rol van ‘netwerkspeler’. Dus het kost ons tijd om tot overeenstemming te komen. We willen soms wat langer nadenken. En dat levert best spanningen op: marktpartijen zijn toch net wat meer gefocust op snelheid maken, op financieel gewin: het moet er ook maar ‘uitkunnen’. Dat geldt uiteraard ook voor de ontwikkeling van de Proeftuin Chemelot. De betrokken marktpartijen zijn soms Duits, of Chinees eigendom. Of Saudisch. Dan is het lange termijn regionale belang misschien net wat minder manifest aanwezig.
En begrijp me goed: interbestuurlijke samenwerking heeft ons veel gebracht: het IBP heeft er mede voor gezorgd dat we elkaar in de regio eigenlijk goed beginnen te vinden. Maar de samenwerking is nog broos. En dus zou ‘Den Haag’ een steuntje in de rug moeten geven. Maar die facilitering vanuit het Haagse, dat is voor verbetering vatbaar. Want dan – net als je elkaar echt nodig hebt- zijn er toch ook weer andere dossiers, die om aandacht vragen. Dan verlies je elkaar weer een beetje uit het oog. Organisaties werken niet samen. Mensen werken samen. Dus: laten we meer tijd voor elkaar inruimen. Elkaar wat meer prioriteit geven.'
Goed om te weten: dit gesprek vond plaats voor de rampzalige overstromingen in Limburg en omgeving. |