Experimenteel bestuur benut de kracht van uitproberen
Experimenteren - leren door uit te proberen - is zo oud als de mensheid. Sinds bestuurders niet meer geloven dat grote maatschappelijke ambities het beste vanuit strakke centrale overheidssturing vervuld kunnen worden, wordt er met veel belangstelling gekeken naar het experiment in de vorm van pilots en proeftuinen. Maar hoe schep je goede voorwaarden om te experimenteren, loop je als overheid niet in de weg en leer je er echt iets van? Een doordachte sturingsfilosofie helpt daarbij, stelt onderzoeker Suzanne Potjer in haar boek Experimenteel bestuur.
Experimenteren als methode om oplossingen te onderzoeken voor complexe maatschappelijke vraagstukken is “in”. De proeftuinen, living labs, pilots en stadslabs zijn nauwelijks te tellen.
Suzanne Potjer, werkzaam bij de Urban Future Studio van de Universiteit Utrecht, gelooft sterk in de waarde van experimenteren als praktische bijdrage aan het oplossen van complexe vraagstukken. Haar boek bevat tal van voorbeelden van geslaagde en minder geslaagde experimenten.
Potjer: ‘De aantrekkingskracht van experimenteren is dat je oplossingen niet bedenkt vanaf de tekentafel, maar juist ontwikkelt in de praktijk. Door dingen uit te proberen en stapsgewijs te leren kom je tot lokale oplossingen die écht werken. De moeilijkheid is dat succesvolle experimenten bijna altijd ontstaan uit een lokale context en bepaald niet zomaar op te schalen en landelijk – of verder – uit rollen zijn. Daardoor brengen experimenten vaak nog te weinig teweeg in de institutionele wereld.’
Leren van Ameland
Neem bijvoorbeeld Ameland. Terwijl veel gemeenten zich nog nauwelijks raad weten met de opgave om aardgasvrij te worden, is het Waddeneiland naar verwachting in 2020 al energieneutraal en wordt er door veel eilanders geld verdiend aan de uitkomsten van de energietransitie.
Potjer: ‘Natuurlijk speelt de lokale context hierin een grote rol. Ameland is geen Amsterdam. Maar het experiment is wel degelijk van groot belang: het toont aan dat de energietransitie geen achteruitgang hoeft te betekenen, maar juist als vooruitgang kan aanvoelen. Er komen dan ook mensen uit alle windstreken naar het eiland om ervan te leren.’
Te veel studieobject, te weinig gesprekspartner
Het leren van experimenten en ze elders toepassen of opschalen en doorontwikkelen, is echter een lastig vraagstuk. De stad Utrecht, bijvoorbeeld, mag zich met tientallen proeftuinen, pilots en stadlabs exemplarisch noemen voor het groeiende geloof in het experiment. Ook hier leeft het idee dat de waarde van de experimenten onvoldoende benut wordt.
Neem de succesvolle Utrechtse proeftuin Hof van Cartesius – een industrieterrein dat helemaal getransformeerd is door circulaire ondernemers. Iedereen komt er kijken om zich te laten inspireren, maar de impact op de institutionele wereld is klein. Een van de initiatiefnemers klaagt: ‘We zijn te veel studieobject en te weinig gesprekspartner en kennisbron.’ De gemeente, Universiteit Utrecht en Hogeschool Utrecht onderkennen dit en werken nu samen om samenhang te vinden in de experimenten en om kennis en ervaringen uit te wisselen.
Resilient Cities
Leren uit experimenten verloopt hoe dan ook soepeler als de experimenten aangehaakt zijn bij een passend ecosysteem. Een voorbeeld hiervan is het 100 Resilient Cities Network, dat zich bezighoudt met klimaatadaptie. In Rotterdam is veel ervaring opgedaan met proeven met waterpleinen. Onder normale omstandigheden staan die droog en kun je er spelen en recreëren. Bij zware regenval vangen ze overtollig water op. Via Resilient Cities is deze kennis overgedragen aan Mexico Stad.
Het vraagstuk is er vergelijkbaar, de Mexicaanse context natuurlijk niet. De uitwisseling bestaat dan ook uit het vertalen van de vernieuwing, het conceptuele, naar die context: hoe kan daar een betaalbaar, haalbaar en waardevol waterplein aangelegd worden? In Mexico Stad is het concept vertaald naar een park dat overtollig water opvangt. Door te werken in een andere context doen de Rotterdammers op hun beurt weer waardevolle kennis op waarmee het concept verbeterd wordt voor hun eigen stad.
Integrale blik
De ondertitel van het boek van Potjer luidt: “van mogelijke, naar haalbare, naar gangbare vernieuwing”. Ze pleit voor een integrale blik op experimenteren, waardoor de werelden van experimentele vernieuwing, facilitering en kaderstelling met elkaar verbonden worden en elkaar ondersteunen. Het lokale niveau waarbinnen experimenten plaatsvinden maakt vernieuwing mogelijk, het horizontale niveau waarbinnen experimenten van elkaar leren zorgt voor versnelling, en het verticale niveau waarbinnen experimenten worden verbonden aan instituties, zorgt voor institutionele adaptatie.
Rode knop
Een interessante illustratie hiervan haalt Potjer uit de Citydeals, waarin gemeenten, Rijk en maatschappelijke partners samenwerken aan opgaves als klimaatadaptie of inclusieve stad. Binnen de Citydeals vinden tal van lokale experimenten plaats.
Met regelmaat lopen de experimenten op tegen de grenzen van regelgeving. Binnen de Citydeal Inclusieve Stad is voor lastige casussen in het sociaal domein een mechanisme bedacht voor institutioneel tweerichting-verkeer: de Rode Knop. Hiermee kunnen gemeenten voor ingewikkelde probleemsituaties directe hulp inroepen bij het Rijk, waar een passende oplossing wordt gezocht. Dat kan het aanpassen van wet- en regelgeving zijn. Maar vaker is het een kwestie van deskundig advies, de weg wijzen of alternatieven aanwijzen. Potjer: ‘De rode knop is een tastbaar instrument dat over en weer communicatie tussen bestuurslagen mogelijk maakt. Via de rode knop ontstaan er korte lijntjes en kunnen er snel oplossingen worden gevonden.’
Experimenteel Bestuur, van mogelijke, naar haalbare, naar gangbare vernieuwing door Suzanne Potjer is als PDF beschikbaar. Een hardcopy exemplaar (beperkte oplage) is te bestellen bij Urban Future Studio.