Vitaal Platteland: op zoek naar ‘het groene goud’
Onderweg naar de bijeenkomst ‘Bestuurlijke Werkplaats IBP Vitaal platteland’ verandert de snelweg in een N-weg. En verandert de N-weg in een binnenweg. Om uiteindelijk midden in het landschap te eindigen. Op een boerderij. Weide zo ver je kan kijken. Zou er een treffender plek te bedenken zijn om met bestuurders van gedachten te wisselen over de kracht van interbestuurlijk werken in de agro-sector? Plaats van handeling: innovatiecentrum Veenweiden in Zegveld. Interbestuurlijk werken voor het vitale platteland in vijf observaties.
Handen worden geschud. Soms hoor je: ‘hé, leuk, jij ook hier?’ Blikken van herkenning. Maar er wordt ook veel op kaartjes getuurd. In de zaal vormen zich – in afwachting van de opening- verschillende groepjes. Een ‘licht netwerk’, zou politicoloog Menno Hurenkamp (in: Kiezen voor de kudde, 2004) dit ongetwijfeld genoemd hebben. Zo maar twee losse uitspraken: ‘Als het morgen niet lukt, dan moet je je daardoor niet laten afschrikken’. ‘Elk vraagstuk is uniek, maar in de processen kunnen we elkaar vinden.’ Vernieuwing, innovatie en alles wat daarbij komt kijken, is ontegenzeggelijk een thema.
‘In 1 minuut’
In vijftien regio’s wordt onder de vlag van het IBP Vitaal Platteland gewerkt aan verschillende gebiedsopgaven.
|
Observatie 1: werken aan een nieuwe cultuur van samenwerken
Die nieuwe cultuur, met elkaar op nieuwe manieren leren samenwerken, dat is -uiteraard- de rode draad in het hele programma. Die er eigenlijk op neer komt, dat je zegt wat je doet, en doet wat je zegt.
Of, zoals programmamanager Olga van Kalles (IBP Vitaal Platteland) dat onder woorden brengt: ‘Anderhalf jaar geleden hebben we in het IBP VP twee dingen afgesproken. Eén: als er problemen zijn, dan bespreken die en lossen we die op.’ Oftewel: doen, wat je zegt. En twee: ‘we werken met een open agenda’ (zeggen, wat je doet).
Een ‘open agenda’ is in dit geval geen loos begrip: onderwerpen als water, maar vooral de sociale vitaliteit van het platteland zijn ofwel aan de agenda toegevoegd, of hebben een prominentere plek gekregen.
Observatie 2: blijft het bij praten? Of gebeurt er ook daadwerkelijk iets?
Het blijft niet alleen bij praten. De zaal staat te trappelen om aan de slag te kunnen: zo zijn het afgelopen jaar vijftien IBP VP- pilotgebieden geïdentificeerd. Met in ieder gebied opgaven op het gebied van bijvoorbeeld weidegrond, landbouw, natuur en recreatie. Waarbij ieder gebied weer een net wat andere mix kent: ‘Dus moeten we wel samenwerken: al is dat nog best lastig’, zo verzucht een van de deelnemers.
Nu is de zaal in afwachting van de toekenning van het pilotbudget van 40 miljoen, dat het ministerie van LNV gaat vrijmaken. Dat ‘zit nog in de tas van de minister,’ stelt Johan Osinga (DG LNV) vast. Maar een beslissing ‘zit er écht aan te komen.’
Meer weten over de vijftien pilotgebieden? Op werkplaatsvitaalplatteland.nl is een kaart te vinden waar alle vijftien pilotgebieden met een korte beschrijving zichtbaar zijn. Met regioreporters, die in het gebied mooie dingen uitlichten. |
Observatie 3: je moet anno ‘nu’ voortdurend kunnen schakelen
Vroeger was landbouw nog eenvoudig. In de jaren na de oorlog was voedselzekerheid hét grote thema van en voor de Nederlandse landbouw. Met schaalvergroting en intensivering tot gevolg. De laatste jaren is het speelveld alsmaar complexer geworden: schaalvergroting is binnen de Nederlandse context zo goed als onmogelijk. En ook steeds minder ‘rendabel.’
En dus zijn we nu met elkaar op zoek naar ‘Het groene goud’, aldus Hans Mommaas (directeur Planbureau voor de Leefomgeving): ‘De mix van landbouw, ecologische kwaliteit en -daarmee- centjes verdienen.’
Schakelen dus. Tussen overheid en samenleving; tussen nationaal en decentraal én tussen sectorale en integrale vraagstukken.
Daarmee raakt landbouw meer dan ooit ook aan andere beleidsvelden: zoals dat van klimaat- en energievraagstukken - plaatsing van zonneweiden, windmolens in het agrarische landschap. Maar ook aan thema’s als vergroening en circulaire economie (verduurzaming van landbouw, een visie hoe grondstoffen te hergebruiken).
En zelfs het thema sterke regio’s (ook stedelijke) raakt aan de landbouw: een woestenij van steen is weinig aantrekkelijk om in te wonen. De stedelijke kwaliteit hangt nauw samen met landschappelijke kwaliteit ‘just around the corner.’
Zelfs de voedselproductie vergt nieuwe kruisverbanden. Bijvoorbeeld om biodiversiteit te behouden, om de gevolgen van bodemdaling op te vangen of om de waterkwaliteit te verbeteren. ‘Allemaal samenhangende velden,’ zegt Mommaas.
Niet op de automatische piloot, maar schakelen
Dat vergt ‘schakelen’: want alleen gaat het zeker niet lukken. En, zo stelt Mommaas, ‘in al die andere velden is ook veel geld beschikbaar. Denk maar eens aan het Klimaatfonds. Zo kan je samen problemen te lijf.’
Schakelen dus. Tussen: overheid en samenleving; tussen korte en lange termijnbelangen; tussen nationaal en decentraal én tussen sectorale en integrale vraagstukken. Dus, stelt Mommaas vast: is er een ‘multi-sector, multi-level en multi-actor manier van werken nodig.’ ‘Nieuw huiswerk voor ons alles.’
Waarbij de regio een ideaal aangrijpingspunt is om deze nieuwe manieren van werken met elkaar te ontwikkelen. Dat vinden ook Johan Osinga (DG LNV) en Albert Vermuë (UvW): ‘Wij moeten niet vanuit Den Haag gaan bedenken wat een probleem van een gebied is; dat moet in het gebied zelf gebeuren. Samen keuzes maken. Dat betekent echter ook dat je over je eigen schaduw heen durft te stappen.’
Slim samenwerken, dat beginnen we goed te leren. Kijk maar naar Meijendel: kustverdediging, natuur, recreatie en landbouw gaat daar écht hand in hand.
Waarbij het overigens ook weer niet zo is, dat de regio nu opeens alles zelf moet kunnen oplossen. Mommaas: ‘In Den Haag is meer organiserend vermogen dan elders.’ Institutionele problemen en vraagstukken moet je juist niet in de regio willen oplossen, maar die moet je opschalen richting Den Haag.’
Observatie 4: De trap van Escher
Een mooie ‘plaat’ van MC Escher van het trappenhuis is, volgens Hans Mommaas, wellicht de perfecte illustratie van die nieuwe samenwerkende, moderne overheid. In de voorstelling van Escher gaat het niet langer over een ‘trap omhoog’ en een ‘trap omlaag’. En staat alles met alles in verbinding.
En als je dat zorgvuldig met elkaar doet, dan ontdek je – haast vanzelf- institutionele ‘knopen’, die dingen die je niet op ‘beraad-niveau’ kan oplossen. Die moet je dan opschalen: naar een hoger institutioneel niveau.
Eigenlijk zijn we dus als overheid op zoek naar een Escheriaanse oplossing. En, als je goed in de praktijk kijkt, stelt Mommaas vast, dan zie je die nieuwe overheid al ontstaan: bij het Veluweberaad, bijvoorbeeld. Waarin alle overheidslagen elkaar daadwerkelijk ontmoeten.
Observatie 5: tot slot, een kleine observatie over verschil in ‘tempi’
Schurende belangen tussen agrarisch ondernemerschap en overheid: dat gaat eigenlijk altijd over de factor ‘tijd’. Een ondernemer heeft eigenlijk nooit ‘tijd’. Een kwartaal is – bij wijze van spreken- een termijn waarin gedacht wordt, want dan moet omzet gerealiseerd zijn, kosten afgezet zijn tegen die omzet.
Slim investeren vergt snel kunnen handelen. Daar staat het tempo van de overheid vaak ‘haaks’ op. In principe heeft een overheid ‘altijd’ tijd, want haar opdracht is nu juist om voorbij het hier en nu te kijken en ook het lange termijnperspectief in de gaten te houden.